De Revisor. Jaargang 35
(2008)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |||||||
Th.C.W. Oudemans
| |||||||
[pagina 30]
| |||||||
In zijn Essay over de oorsprong van de talen ziet Rousseau de rationele vooruitgang. De behoeften groeien, de zaken raken vervlochten, de Verlichting breidt zich uit. Dat is vooruitgang, maar die is ambigu. De taal verandert van karakter. Zij verliest haar oorspronkelijkheid. Haar natuurlijke aard gaat in het artificiële teloor. Rousseaus taak: ontwarren wat oorspronkelijk (originaire) is en wat kunstmatig (artificiel) binnen de huidige menselijke natuur.Ga naar margenoot3
Rousseau omschrijft het verlies aan oorspronkelijkheid in de rationalisering van de taal nauwkeurig. Ooit was de taal muzikaal, nu is ze prozaïsch. Ooit had de taal klank, nu is zij klankloos. Ooit had de taal stem, nu is zij monotoon. Klinkers zijn omgezet in medeklinkers. Dankzij de rationalisering is de taal exacter geworden en helderder, maar ook slepender, stemlozer, killer. De vervalsgeschiedenis van de taal is die van de scheiding van een oorspronkelijke eenheid, die van zang en woord, samengaand met het verlies van de muzikaliteit.
Rousseau weet het goed: wat hij origine noemt, dat is er misschien nooit geweest en zal er nooit zijn.Ga naar margenoot4 Zij is naar haar aard verloren. Het zoeken van de oorsprong is alleen mogelijk als progressie, die de oorsprong enerzijds benadert en er anderzijds juist daardoor verder van wegraakt.
Derrida vindt het maar moeilijk om Rousseau niet te betichten van tegenspraak. Dat kost hem heel wat analyse en sympathie.Ga naar margenoot5 Hij spreekt van de vreemde gang van het historisch proces bij Rousseau. Een oorsprong verdeelt zich en raakt buiten zichzelf: gedegenereerd. Dat is tegelijk progressie. Degeneratie en vooruitgang, onderling in tegenspraak, zijn toch hetzelfde.
Deze tegenspraak is probleemloos: de kiem van technologische vooruitgang. Dankzij het wenken van de verloren oorsprong is datgene wat er is altijd een surrogaat. De oorsprong wijst op een tekort binnen datgene wat er is. Dit tekort roept om vervulling. De oorsprong is een wenkende toekomst, de motor van de vermenigvuldiging. Onder deze omstandigheden is het niet mogelijk om de verloren grond van de | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
Verlichting te zoeken: hij maakt er deel van uit. Rousseaus programma (en daarmee dat van de hele Romantiek) verzet zich tegen de Verlichting maar is er intussen de paladijn van.
Het belang van Rousseaus Essai ligt elders: hij ziet de grenzen van de ratio in het bodemkarakter van de taal. Niet voor niets spreekt hij van een raison qui tienne au local.
Descartes is alleen zelf de kosmopoliet die zijn redelijke fundamenten opwerpt doordat zijn taal niets anders is dan een instrument of een omhulsel dat een daardoor niet gecontamineerde zuivere gedachte bekleedt. Descartes kan alleen zo lang zelf denken als zijn denken niet is omgeven door een al bestaande taal. Wie twijfelt er nu of een Fransman (Gallus) en een Duitser (Germanus) het zelfde kunnen beredeneren (ratiocinari) over dezelfde zaken, terwijl zij toch duidelijk uiteenlopende woorden concipiëren?Ga naar margenoot6 Hoe moet je redelijke gronden los zien van algemene geldigheid? Die kun je toch niet laten beperken door het lokale van de Romaanse of Germaanse taal? Precies dat doet Rousseau.
Hij is een van de eerste en ook een van de grondigste vertegenwoordigers van de linguistic turn: nadenken kan niet losstaan van de taal en de taal is gebonden aan de geografische en historische plaats van de spreker en zijn volk, bepaald door klimatologische omstandigheden.
Is dat mogelijk, een filosofie die zich beroept op een lokaal klimaat? Ik zou het omgekeerde zeggen: voor mij als filosoof is dat de enige kans. Als filosoof kan ik over de werkelijkheid geen informatie bieden die een ander, de wetenschapsbeoefenaar of de journalist, niet veel beter kan verschaffen. Mijn enige filosofische mogelijkheid ligt in de taal, voor zover die de verhouding omgeeft tussen wat ik denk en hoe de dingen verschijnen. Taal in deze zin is ouder dan wat ik kan bedenken.Ga naar margenoot7 Hoe kan de omgevende taal filosofisch ter sprake komen? Niet door er in uitspraken over te spreken. Maar alleen door haar in mijn spreken, als de toon, het accent, het ritme ervan te | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
laten spelen, zodat blijkt dat zij mijn filosofisch spreken stuurt en beweegt zonder expliciet te worden. Filosofie is prosodie.Ga naar margenoot8 Er is alle aanleiding om aan te sluiten bij Rousseau, waar die wijst op het muzikale, prosodische, accentkarakter van de taal.
Wanneer ik spreek met een accent (ad-cantus - bijzang), dan is dat een aanduiding van mijn plaats, van mijn herkomst, mijn oorsprong. Filosofie als prosodie is gebonden aan mijn moedertaal.
Rousseau: het rationele van de filosofie heeft haar onmogelijk gemaakt. De voortgang van het redeneren heeft de taal abstract gemaakt. Haar is die levendige en bewogen toon (ce ton vif et passionné) ontroofd, die haar ooit zangerig maakte.Ga naar margenoot9 Filosofie is naar haar aard abstract, accentloos, monotoon, grammaticaal. Door de filosofie dooft het accent uit en dijt de articulatie uit (l'accent s'éteint, l'articulation s'étend). Vanaf het ogenblik dat Griekenland vol sofisten en filosofen kwam te zitten zag je er geen dichters of musici meer.
Wat is de grond van de verandering van talen en van hun onderlinge verscheidenheid? Het klimaat. Iemand heeft ooit een kleine beweging gemaakt met zijn vinger. Daardoor is de as van de aarde schuin komen te staan. Daarop ontstonden er klimaten, zomers en winters, het onderscheid tussen zuid en noord.
De oorspronkelijke, muzikale taal is die van het zuiden. De menselijke soort is ontstaan in een warm klimaat dat geen winters kende. In het noorden was het niet mogelijk om zich tevreden te stellen met de muzikale taal. Er moest gerekend worden in de kou, jacht gemaakt, berenvellen genaaid. Het klimaat noopte tot de calculatieve taal van de rede. Het verlies van de vooruitgang: net als zwanen sterven de noorderlingen, de septentrionalen, niet zingend.Ga naar margenoot10 Het prosodische zou zich in het spreken van Rousseau op twee plaatsen tegelijk moeten bevinden. Het is onderwerp van gesprek in het Essai. | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
Daar kan het niet bij blijven: Rousseaus spreken zelf zou door de prosodie gedragen moeten zijn, niet propositioneel moeten zijn, maar ritmisch en melodisch - getekend door zijn eigen bodem. Anders ontkomt hij niet aan het dorre van de filosofische woorden en uitspraken.
Dat laatste gebeurt niet. Rousseaus klimatologie is en blijft propositioneel - en dus voorwetenschappelijk of quasi-wetenschappelijk. Lévi-Strauss noemt hem dan ook de stichter van de menswetenschappen. Wat is de status van Rousseaus opmerkingen over het klimaat?
Zijn hypothesen kunnen geografisch en volkenkundig getoetst worden: Is het zo dat zuidelijke talen meer hebben met: geste, natuur, leven, zwijgen, ogen, energie, tekens, figuurlijkheid, accent, klinkers, gevarieerdheid, gepassioneerdheid, hart en geluid? Is het zo dat noordelijke talen meer hebben met: stem, conventie, systeem, spreken, oren, exactheid, woorden, letterlijkheid, articulatie, medeklinkers, monotonie, helderheid, rede, stem en accenten? De bevestiging of verwerping van deze wetenschappelijke hypothesen helpt filosofisch geen cent.
Rousseau redt de filosofie niet, maar laat haar opgaan in de menswetenschappen.
Hij schrijft zijn Essai. Hoe? Over de oorsprong van de talen. Dus propositioneel. Dus rationeel.
Kan aan dit verval ontkomen worden? Kunnen wij noorderlingen ooit de muzikaliteit van de taal hervinden? Rousseau betwijfelt dat. Een noorderling kan geen gebaren (gestes) laten zien, zoals een Turk, die zwijgend en veelzeggend zijn pijp uit zijn mond neemt. Als Europeaan gesticuleert hij hoogstens. Wanneer een Frank zich goed kwaad heeft gemaakt en zijn lichaam heeft afgebeuld bij het uitspreken van veel woorden, neemt een Turk even zijn pijp uit z'n mond, zegt met gedempte stem twee woorden, en verplettert hem met één zin.Ga naar margenoot11 | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
Hoe moet ik ontkomen aan mijn eigen geschiedenis, aan de geschiedenis van mijn taal, de noordelijke?
Rousseaus Europese geschiedenis in een notendop:
Is het mogelijk om te ontkomen aan de ondenkbaarheid van het eigene, van het eigen accent, de eigen grond, het eigen woord? Dat kan, in enkele stappen. | |||||||
Allereerst.Het woord origine doortrekt Rousseaus denken zo, dat een onverdeeld begin niet alleen is gesplitst, maar dat ook een deel van het onverdeelde reddeloos verloren is. De rationalisering van de taal zou dan het prosodische kwijt zijn. Dat is uitgesloten.
Wat is de oorsprong van de taal? De neerslag van het voormalig gebruik ervan. De sporen die het bouwen, handelen, spreken van mensen hebben achtergelaten, maar evengoed meteorietinslagen, uitgestorven diersoorten of platentektoniek.
Het Romaanse woord origine is niet hetzelfde als het Germaanse woord oorsprong. Het Romaanse woord slaat op het begin van iets, het opkomen, de geboorte: origo, oriri. In het Germaanse woord oorsprong ligt: een begin, maar dan van een bron of spreng. Aan de oorsprong als bron ontspringt de rivier. De woorden origine, origineel, originair kunnen duiden op een onaangetast, natuurlijk begin, dat in het daaropvolgende artificiële te gronde gaat. Een oorsprong is dat niet: de oorsprong van een rivier is er alleen als oorsprong van de eruit voortvloeiende rivier. | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
De betekenis van de oorsprong is te danken aan de rivier die eraan ontsprongen is en wordt daardoor steeds anders. De oorsprong is er alleen dankzij datgene wat eruit voortvloeit.
In de taal wordt de oorsprong ervan voortdurend veranderd door nieuw sediment. Dan is het uitgesloten dat de oorsprong teloorgaat, zolang de rivier nog stroomt. De prosodie kan in de rationalisering niet verdwijnen. De rationalisering is en blijft getekend door haar oorsprong. Dat blijkt bij Rousseau. Hij noemt de taal van de rede kil en monotoon. Monotoon is ook een toon. En kil een gevoel. In de meest rationele taal speelt het dichterlijke, al is het dan in de modus van het ondichterlijke.
Rousseaus noorderlingen hebben dan ook het zingen niet helemaal verleerd. Zij zingen wel, maar schreeuwerig, met een chant bruyant. Noorderlingen kennen wel degelijk melodie, maar dan zonder gevoel voor maat en ritme. Les hommes septentrionaux ne sont pas sans passions, mais ils en ont d'une autre espèce.Ga naar margenoot13 | |||||||
Vervolgens.Wat is de verborgen gepassioneerdheid van Rousseaus propositionele taal? Die hangt samen met de gedachte aan een onbezoedelde origine. Alles wat uit een dergelijke origine voortkomt is voortschrijden, voortgang, vooruitgang - in alle ambiguïteit. Rousseaus schrijven wordt bewogen door de zorg om menswording, om het overstijgen van particulariteiten in de richting van universele menselijkheid - die naar haar aard onbereikbaar blijft: perfectibilité.
In de tijden van de jagers en verzamelaars waren mensen nog geen mensen. Ze waren zo verspreid over het aangezicht van de aarde dat ze hun gemeenschappelijke menselijkheid niet onderkenden - behalve die van hun eigen stam. Zij kenden zichzelf niet. Zij hadden de idee van een vader, een zoon, een broer, maar niet van een mens. Hun hut bevatte al hun gelijken; een vreemde, een dier, een monster - dat was voor hen hetzelfde: buiten hen en hun familie was het hele universum in hun ogen niets.Ga naar margenoot14 | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
Pas toen mensen, door gewijzigde klimatologische omstandigheden, als herders en landbouwers dichter bijeenkwamen ontstond Verlichting. Dat was het vermogen om zich, via de verbeelding, te verplaatsen in een ander en te zien dat hij dezelfde was als ik. Pas op dat ogenblik ontstond er een genre humain. Toen ontstond het vermogen om via mededogen een ander te zien als mijns gelijke. De menselijke eigenliefde werd gematigd. De hele menselijke soort kwam te verkeren in een wederkerigheid die leidde tot haar zelfbehoud.Ga naar margenoot15
De toon van Rousseaus spreken is uiteindelijk dezelfde als die van Descartes: hem gaat het om de algemene mensheid, de kosmopolis. Zijn spreken is propositioned, algemeen geldig. Zijn prosodie is zelf accentloos dus plaatsloos - zonder haar eigen geboortegrond. Ligt deze prosodie ten grondslag aan iedere hedendaagse taal? Of is het mogelijk, voor mij, om toch na te denken en het gelokaliseerd prosodische ervan te bewaren? | |||||||
Vervolgens.Misschien is het onderscheid tussen noordelijke en zuidelijke talen anders dan Rousseau vermoedt en kan zeggen. Binnen Europa zijn de noordelijke talen de Germaanse, de zuidelijke de Romaanse. De oorsprong van de Germaanse talen verschilt van die van de Romaanse. Waarin? De Romaanse talen hebben als eigenaardigheid dat zij naar universaliteit tenderen. Ook omgekeerd: de menselijke universaliteit, de algemene geldigheid, is grondgebonden, is Romaans. Dat laatste is nauwelijks te zien, vanwege de universaliteit ervan.
Niemand heeft die duidelijker verwoord dan Valéry - ook wanneer die alleen zegt een persoonlijke indruk te geven: Mijn persoonlijke indruk van Frankrijk: wat ons eigen is (notre particularité) (en wat ons soms belachelijk maakt maar vaak onze mooiste kwalificatie is), dat is dat wij ons universeel achten en voelen - ik wil zeggen: universum-mensen... Let op de paradox: het besef van het universele als specialiteit hebben.Ga naar margenoot16 Zoals Rousseau de menswording ziet als perfectibiliteit in de richting van de algemene humaniteit, zo ziet Valéry de geschiedenis van Europa als het ontstaan van de universaliteit. | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
Wat is het Europese? Alles wat is voortgekomen uit het Romeinse, het Christendom en de Griekse wiskunde. Al deze drie Europese origines zijn in zichzelf universeel.
De civis Romanus was naar zijn aard onafhankelijk van stam, ras, plaats of stad. Binnen het Romeinse Rijk werden de goden universeel en gemeenschappelijk. Gebondenheid aan plaats en afstamming verloor betekenis.Ga naar margenoot17
Het Paulinische Christendom, ontstaan uit de joodse natie, maar ook geschikt voor de Grieken, breidde zich uit over de heidenen van ieder ras.
Voor alles ten slotte is de basis van Europa: de Griekse wiskunde, de schepper van de universele wetenschap. Ieder ras en ieder stuk aarde dat achtereenvolgens geromaniseerd, verchristelijkt en qua geest onderworpen is aan de discipline van de Grieken is zonder meer Europees.Ga naar margenoot18 De Europese mens is de geboorte en de voorhoede van de universele mens. Valéry merkt op dat de mens van Europa niet is gevormd door ras, taal of gewoonten, maar alleen door het spectrum van zijn wil. En toch: dit Europese van Valéry is door en door Romaans, gevormd in de landen rond de Middellandse Zee, voor hem het centrum van de universele wereld.
Heidegger echoot Valéry bijna letterlijk wanneer hij wijst op het imperiale van het Romeinse en het curiale van de katholieke kerk, uitmondend in de universaliteit van het Latijn als lingua franca.Ga naar margenoot19
Dat is eigenaardig: een grondgebonden, Romaanse universaliteit, gefundeerd in het Romeinse. Tot het ‘Romeinse’ behoort ook het ‘Romaanse’ en de hele aard van de Nieuwe Tijd die van daaruit bepaald is. Dit ontplooit zich inmiddels als wereldgeschiedenis, niet langer beperkt tot het Europese.Ga naar margenoot20 | |||||||
Vervolgens.Is het prosodisch onderscheid tussen noord en zuid, tussen Germaans en Romaans, filosofisch relevant? | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
Het denken van Heidegger is en blijft een steen des aanstoots. Dit is niet propositioneel maar prosodisch, dichterlijk: het laat zich tekenen door de woorden van de taal die er de onmenselijke oorsprong van is. Het is niet apodictisch en niet argumenterend, maar deiktisch. Het laat iets zien, zonder enige pretentie van algemene geldigheid. Het deelt niet in de universele filosofische, wetenschappelijke of Europese communicatiegemeenschap - de Romaanse.
Waar dat aan ligt? Heidegger zou je de zuiverste filosofische racist willen noemen, zij het dat juist dat niet kan omdat het woord racisme Romaans is en als zodanig de tegenhanger vormt van het universeel humanisme. Heidegger gaat het om de eigen stam, afstamming, het eigen geslacht, zo, als dat door de taal is geslagen. Geen ogenblik komt het bij hem op dat Galliërs en Germanen dezelfde gedachten kunnen hebben. In het beroemde Spiegel-interview windt hij er geen doekjes om: wanneer een Fransman nadenkt, dan doet hij dat noodgedwongen in het Duits. Het Frans is ongeschikt voor het nadenken. Dit zei hij al decennia eerder: qua denkmogelijkheid is de Griekse taal naast de Duitse de machtigste en het meest van geest vervuld.Ga naar margenoot21 Alleen van de Duitsers kan, gesteld dat zij ‘het Duitse’ vinden en behoeden, de bezinning komen op de wereldgeschiedenis.Ga naar margenoot22
De joods-Romaans-Afrikaans-universele denker Derrida vindt deze gedachten van Heidegger afwisselend grappig en zorgwekkend. Vanwaar dit onmeetbare privilege van één taal?Ga naar margenoot23 Is het hele denken van Heidegger niet l'acte d'une brutale forclusion?
Dat is het eigen-aardige van Heideggers denken: dit gaat rücksichtslos om het eigene, de eigen oorsprong, de eigen herkomst. Het vreemde wordt toegelaten, niet ter wille van zichzelf, maar ter wille van het vinden van de eigen grond als aarde. Deze eigen grond, de Heimat, is niet een bezetbaar of bezitbaar gebied. Waarom niet? Omdat zij de eigen taal is, de moedertaal, die van niet-menselijke snit is.
De moedertaal is nooit te vinden door te verlangen naar de erkenning van andere gemeenschappen. Het is om het even of een ander hoort wat in de moedertaal te zeggen is of niet.Ga naar margenoot24 | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
Dat binnen het Germanendom het Duitse weer niet hetzelfde is als het Dietse spreekt vanzelf. (Het Nederlands kent het woord Ereignis niet, het Duits het woord taal niet, om eens wat te noemen.) Voor een Duitser kan ik niet denken, ik Nederlander.
Denken kan alleen prosodisch zijn, de tekening door de eigen taal. Dan moet het vasthouden aan de eigen stam en afstamming, met uitsluiting van het vreemde, wil het de kans hebben grondig te zijn.
Op dat moment wordt duidelijk: het universele als het Romaanse, ook dat behoort mijzelf toe. Maar: zolang ik uitsluitend verkeer in deze algemene humaniteit, zolang komt de verhouding tussen het eigene en het vreemde überhaupt niet op. Pas op het moment dat ik, via de Germaanse betekeniswereld, het eigene zoek, kan ik merken dat het universele van mijzelf mij tegelijkertijd vreemd is - Romaans. Pas nu komt de verhouding op tussen wat eigen is en wat vreemd - en tussen wat eigen is en universeel. Het vreemde dat uitgesloten wordt - dat blijft behoren tot mijn eigen wortels - die nu zichtbaar worden in hun Laocoön-verstrengeling.
De tegenstelling tussen het particulier-eigene en het algemene wordt nu een aporie. Mijn Romaanse en mijn Germaanse wortels verdringen elkaar. Zij is geen echte aporie voor wie meent dat het eigen nadenken naar zijn aard tendeert naar algemeenheid.
Derrida denkt dat de zelfbevestiging van je eigen identiteit altijd uitloopt op een universaliteitaanspraak: Of zij een nationale vorm aanneemt of niet, geraffineerd, gastvrij of agressief xenofoob, de zelfbevestiging van een identiteit maakt er altijd aanspraak op te beantwoorden aan de oproep of de toewijzing van het universele. Deze wet laat geen enkele uitzondering toe. Geen enkele culturele identiteit presenteert zich als het duistere lichaam van een onvertaalbaar idioom [...].Ga naar margenoot25 Dat is een Romaanse gedachte. De bevestiging van een duistere identiteit, die als mijn oorsprong nimmer te achterhalen is, maar die zich tegelijkertijd afzet tegen al het andere, in de eerste plaats het andere van mijzelf als humanist - dat is de Germaanse geste par excellence. | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
Heidegger bevestigt zijn Duits-Germaanse identiteit. Derrida doet schijnbaar hetzelfde met betrekking tot zijn joodse origine: In Schibboleth heet het: Wij zijn joden. Dat houdt in dat hij en de zijnen hun jood-zijn op zich nemen. Maar dat is maar ten dele de toe-eigening van iets eigens, de erkenning van het toebehoren tot een eigen herkomst. Er is namelijk geen joodse eigenheid (il n'y a pas de propriété juive). Derrida verwijst naar de vraag van Celan: wat bezit de jood, wat behoort hem waarlijk toe, wat is niet geleend? De jood is ook de ander, ik en de ander. Ik ben joods wanneer ik zeg: de jood, dat is de ander die geen wezen heeft, die niets eigens heeft of van wie het eigen wezen is er geen te hebben.Ga naar margenoot26 Derrida's eigenheid is tevoren opgenomen in de humane universaliteit en omgekeerd. Beide vormen een contradictie die aanvaard kan worden. (Het orthodoxe Jodendom kent een verloren grond die onvervreemdbaar eigen is.)
Het onderscheid is gering, maar onoverbrugbaar. Heidegger kent het vreemde, maar uitsluitend met het oog op het eigene, waarbij geen ogenblik wordt gedacht dat dit eigene het eigen bezit kan worden.
Derrida ontwaart in de tegenstelling tussen universaliteit en het eigene een verplichting. Europa moet zich openen voor wat niet Europa is, dat nooit is geweest en dat nooit zal worden. Dit geeft een dictaat: de vreemdeling moet niet alleen worden ontvangen om hem te integreren, maar ook om zijn andersheid te erkennen en te aanvaarden.Ga naar margenoot27
Voor mij als diegene die ook en met betrekking tot het eigene in de eerste plaats Germaans is begint en eindigt dit in een mengeling waarin de verhouding tussen het eigene en het vreemde verwaait - waarin er niets te denken valt. | |||||||
Vervolgens.Wat is de Germaans-filosofische stam? Niets politieks of nationaals, niets historisch of volks, maar: bewogen worden door het ritme van mijn eigen woorden, die gegroeid zijn en waarin ik ben opgegroeid.
Wat is de betekenis van deze eigen Germaanse herkomst? | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
Het valt niet mee om dat aan een Romaans denker uit te leggen - of aan mijzelf als degene die de Romaanse universaliteit toebehoort. Om de herkomst van je eigen taal te zien moet je een besef hebben van het onderscheid tussen historie en geschiedenis. Dat onderscheid is het Romaanse denken onbekend. Heidegger: Het land, dat R. Descartes, de grondlegger van de leer van de subjectiviteit van het menselijk wezen, rekent tot zijn grote denkers, heeft in zijn taal geen woord voor geschiedenis, om die af te grenzen tegen de historie. Niemand die inzicht heeft zal willen beweren dat dit toeval is. Waar een taal te zeggen heeft wat haar wezenlijk is, daar is geen toeval.Ga naar margenoot28 Wat dit onderscheid inhoudt? Wat er ook gebeurt, wat er ook onthouden of vergeten wordt, welke rampen of catastrofes er ook plaatsvinden: dat alles is historie. Historie is alleen dan geschiedenis wanneer zij neerslaat, niet in mijn taal (die is historie), maar in de taal die alles wat verschijnt en alles wat daaraan beantwoordt omgeeft: de sporenkolonie van de onmenselijke tekenhorizon.
Filosofisch relevant zijn niet de meningen die filosofen naar voren brengen en evenmin de woorden die zij bezigen. Heidegger: In een tekst waar de naam Heraclitus boven staat gaat het om datgene wat de woorden die daar staan beweegt, de tekenen die het Avondland en de daartoe behorende Germanen in hun aard bepalen.Ga naar margenoot29 Waar deze taal mijn taal tekent is er sprake, niet van gebeuren, maar van geschieden, te beurt vallen, plaatsgrijpen van betekenis.
Dat is eigenaardig. Gebeurtenissen kunnen wereldhistorisch zijn en niettemin qua geschieden van betekenis spoorloos voorbijgaan. Heidegger: de twee wereldoorlogen, inclusief de daarbij horende genociden, zijn historisch van belang geweest, maar qua geschieden van betekenis zinloos. Nu ja, dat is de betekenis van wat daar is geschied: de Romaanse universalisering die het onderscheid tussen eigen en vreemd aan de vergetelheid heeft prijsgegeven. | |||||||
Vervolgens.Historisch is er wel iets bekend van de Germanen. | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
Zij hebben Rousseaus stadium van eigenlijke menswording nooit bereikt. Een sofistisch of filosofisch gevormde Griek of Romein is vandaag de dag een begrijpelijke verschijning. Zij zijn iemand. Een Germaan (en een voorfilosofische Griek) is alleen iemand voor zover hij deel uitmaakt van zijn verwantschapsgroep, zijn sibbe (Duits: Sippe, vgl. Engels: sibling). De samenhang daarmee is zo absoluut, dat niemand op zichzelf kan bestaan.Ga naar margenoot30 Gebeurt hem dat wel, dan verliest hij zijn menselijkheid en wordt een wolf, een neiding. Alleen een verwant is een mens. Het doden van een verwant is een schande - van een ander wel of geen echt probleem.Ga naar margenoot31
Van sommige historische gebeurtenissen is het duidelijk dat zij van invloed zijn op de gang van het betekenisgebeuren. In de verhouding tussen oost en west, Oriënt en Occident, is de slag bij Thermopylae van betekenis geweest: aan de verspreiding van de Aziatische taal en betekeniswereld is een halt toegeroepen.
In de verhouding tussen het noorden en het zuiden van Europa, het septentrionale en het meridionale, is de slag bij het Varusdal, de Hermannsschlacht, van betekenis geweest. In die slag werden de Romeinen vernietigd door de Germanen. De Romeinen en het Romaanse hebben zich niet verspreid ten noorden en oosten van de Rijn.
Dit is geen aanleiding voor Germaanse nostalgie, maar voor het nuchtere bedenken van het eigene dat van deze slag is overgebleven. Dat is niets van Romeinen of Germanen, niets van helden of historische bewegingen, maar alleen de Germaanse taal (Braga) die hemel en aarde op haar eigen manier ontsluit.
Niemand heeft dit beter geweten dan de dichter die het eigene van de Duitsers gezocht heeft, als het moeilijkste, dat het laatst gevonden wordt, als het lukt.
Hölderlin:
Wir reisten dann
Hinein in andre Gegenden, ins Land
Des Varusthals, dort bei den dunkeln Schatten
Der wilden heil'gen Bergen lebten wir,
Die Sommertage durch, und sprachen gern
Von Helden, die daselbst gewohnt, und Göttern.
| |||||||
[pagina 43]
| |||||||
Noch giengen wir des Tages, ehe wir
Vom Orte schieden, in den Eichenwald
Des herrlichen Gebirgs hinaus, und standen
In kühler Luft auf hoher Haide nun.
‘Hier unten in dem Thale schlafen sie
‘Zusammen, sprach mein Vater, lange schon
‘Die Römer mit den Deutschen, und es haben
‘Die Freigebornen sich, die stolzen, stillen,
‘Im Tode mit den Welteroberern
‘Versöhnt, und Großes ist und Größeres
‘Zusammen in der Erde Schoos gefallen.
‘Wo seid ihr, meine Todten all! Es lebt
‘Der Menschengenius, der Sprache Gott,
‘Der alte Braga noch, und Hertha grünt
‘Noch immer ihren Kindern, und Walhalla
‘Blaut über uns, der heimatliche Himmel;
‘Doch euch, ihr Heldenbilder, find' ich nicht.Ga naar margenoot32
| |||||||
Vervolgens.Heideggers denken ontkomt aan de filosofische val van de algemene geldigheid waar Rousseaus Essai in terecht is gekomen. Waardoor? Dankzij het Germaanse karakter ervan. De woorden die zijn denken tekenen zijn Germaans of hebben een Indo-Germaanse achtergrond die binnen de Germaanse talen wezenlijk is omgewend. Zijn grondwoorden zijn niet Romaans.
Het eigene van deze Germaanse woorden is dat zij niet alleen de gelegenheid geven om over de eigen herkomst te spreken, maar deze ook in het eigen spreken prosodisch laten weerklinken. Rousseaus prosodische dissonantie wordt vermeden.
In wat hieronder volgt zijn alle cursieve woorden Germaans: In het echte nadenken gaat het om het eigene, dat gevonden wordt in de verhouding tot de eigen grond in een geschieden dat het toelaat dat ik als mens denkend hoor wat de geest van de eigen herkomst zegt, met zijn eigen stem die mijn denken welkom heet in de daarbij horende stemming. Deze verhouding heet: te beurt vallen, Ereignis. Zo betreft het nadenken de | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
verhouding tussen het eigene en het vreemde, waarbij de taal haar eigen huis blijft bewonen en ik begeer daarmee bevriend te raken door in te gaan op het uitnodigende ervan. Nadenken is het betreden van dit huis dat voor mij onbewoonbaar is. Daarin vind ik een altijd wijkend oord binnen het geheel van de wereld, gedragen door de aarde, overwelfd door de hemel. | |||||||
Ten slotte.In de Germaanse talen, waaronder de mijne, daar speelt de dubbelzinnigheid van het woord grond. Grond betekent, net als het Romeinse fundamentum, de basis of grondslag van iets. Beginsel van toereikende grond vertaalt principium rationis. Tegelijkertijd is de Germaanse grond ook bodem of aarde. Dat kan mij te denken geven, namelijk dat alle gronden die ik geef mij mijn grond nog niet geven.
De filosofie was altijd radicaal. Zij boorde haar wortels in het zoeken naar grond, ratio. De algemeen geldige Latijns-Romeinse ratio is van de grond als aarde niets bekend. Heidegger: Descartes' boom van de filosofie wortelt in onbekende grond. Dat is het gronderige waar de metafysica en de daaraan ontsproten wetenschap van afgewend zijn - dankzij hun Romaanse taal. De grond is grond voor de wortel. Die vergeet zichzelf in de grond ten gunste van de boom. Ook wanneer de wortel zich op zijn eigen manier overgeeft aan het element van de bodem, blijft hij de boom toebehoren. Hij verkwist zijn element en verkwist zichzelf daarin. Als wortel wendt zij zich niet tot de bodem.Ga naar margenoot33 Er is geen sprake van dat ik in mijn denken de grond ervan zou kunnen omvatten. Maar: zo nu en dan besef ik mijn echte grond - dat die van mij is afgewend. Dat is het eigene van de Germaanse taal als stam of afstamming: die blijft zichzelf vreemd, doordat de stam wordt gedragen door een grond, een oorsprong of herkomst, die er als zodanig van is afgekeerd. |
|