negentiende eeuw kenmerkte, is misschien in de verte (maar ook dan bij voorkeur met half toegeknepen ogen en een paar glazen op) nog te ervaren door wie zich met een luchtballon vanuit het zuiden, zeg vanaf de Rijn, op een toegeeflijke voorjaarsbries noordwaarts laat drijven.’ Alles aan deze beschrijving is licht overdreven, maar dat ‘toegeeflijke’ doet het hem, hier is een vette knipoog geschilderd met een toewijding die een Hollandse meester waardig is. Wel merkwaardig is het dat de hoofdpersoon hier wederom geïntroduceerd wordt, en wel op een manier alsof we hem niet al kennen, als een reiziger, ‘iemand, bijvoorbeeld, als Norbert Vijgh’. Vanaf dat moment duiken we vrij snel het dorpsleven weer in; in dit geval op zoek naar de dorpsgek, de ‘Hofnar’ uit de titel van het hoofdstuk. Misschien staat in deze roman niet de jongen maar het landleven centraal, en is dit een soort Bij nader inzien in de provincie.
Het volgende hoofdstuk gaat dan over alweer een ander aspect van dit landelijke bestaan en wederom ontbreekt de aansluiting met het vorige hoofdstuk, in elk geval op verhaalniveau. Ik heb het gevoel dat ik beginnetjes zit te lezen van een boek dat maar geen roman wil worden, en in mijn achterhoofd wachten allerlei verhaallijnen op afronding.
Niet dat het een slecht hoofdstuk is, helemaal niet, Norberts koortsige belevenissen in een kerk zijn mooi opgeschreven: hij ziet tijdens de dienst de glas-in-loodramen tot leven komen en wordt door de figuren op het raam toegesproken en aldus van zijn geloof af geholpen.
Maar zo gaat het door: elk hoofdstuk kan op zichzelf staan, stáát op zichzelf, en de hoofdpersoon heeft weliswaar steeds dezelfde naam maar is in elk hoofdstuk met heel andere zaken bezig. Die conclusie kan ik niet zomaar trekken, want de achterflap rept zonder reserve van een roman, en ook in een interview verklaart Enter dat we met een roman te maken hebben.
Ik geef onmiddellijk toe dat het een enigszins conservatief standpunt is - en ik wil me niet wagen in het mijnenveld van de definities - maar eigenlijk vind ik dat een roman meer moet zijn dan de som van losse hoofdstukken. Goed, nog eens lezen, op zoek naar de samenhang. En nu eens die recensies bekijken, want Spel is gezegend met een groep bekwame en bovendien enthousiaste besprekers. Het verbaast me een beetje dat geen van hen zich écht bezighoudt met de vraag of we met een roman of verhalenbundel te maken hebben - het is geen kwestie die erg belangrijk wordt gevonden. ‘Overigens meer een verhalenbundel dan een roman,’ constateert Kees 't Hart droog in De Groene Amsterdammer, ‘feitelijk een bundel met samenhangende verhalen,’ meldt Arjen Fortuin in NRC Handelsblad en ‘we hebben hier toch eerder te maken met fraaie, afgeronde verhalen dan met een soepel doorlopende roman,’ stelt Arie Storm in Het Parool. ‘Een echte roman kan Spel niet