waarop wij proberen om deze alinea te repareren, is riskant, dat geef ik onmiddellijk toe. In plaats van te analyseren, zoeken wij synthese. We proberen de verschillende, tegenstrijdige gedachten en herinneringen niet uit elkaar te trekken en te verklaren, maar juist met elkaar te vervlechten. In onze versie is het niet helemaal onmiddellijk duidelijk waar de grenzen liggen tussen Marilyn, de herinnering aan Ada en de echte Ada. Maar dat doen wij expres zo, met het doel om voelbaar te maken hoe zij in elkaar overvloeien, evenals het met opzet is dat wij de perspectiefwisseling tussen Max en Ada vervagen. In plaats van dat wij tot mislukken gedoemde pogingen ondernemen om Mulisch' houterige en stugge zinnen te versoepelen, gaan wij uit van de zee en de golven die voorhanden zijn en proberen wij met aan de zee ontleende beeldspraak suggesties van wulpsheid, gevaar en verbod onder het oppervlakte van onze zinnen te laten doorschemeren. Het vieze, platte ‘Maak jezelf maar klaar’, dat bedoeld is herinneringen op te roepen aan de eerdere vrijpartij van Max en Ada drie maanden geleden, zouden we uiteraard het liefste onmiddellijk schrappen. De reminiscentie is functioneel, maar een goed auteur zou in die eerdere scène een betere eye-catcher hebben aangebracht om hier te herhalen. Maar omdat wij die eerdere scène niet hebben herschreven, hebben wij geen keuze. We laten het maar zo, met pijn in het hart, al zorgen wij er wel voor dat de reminiscentie subtieler is dan in het origineel.
Voor het slot van deze passage hebben wij drie problemen. Ten eerste moet het schuldgevoel van Max en Ada vanwege Onno op een geraffineerdere en duidelijker manier worden opgeroepen dan door de meisjesboekverzuchting ‘Als Onno...’.
Ten tweede moet er koste wat het kost een alternatief gevonden worden voor de walgelijke zin ‘Zij voelde hoe hij in haar drong’. Deze twee problemen tezamen lossen wij op door wederom het beeld van de deinende zee als uitgangspunt te gebruiken en door het orkestje dat wij aan het begin van de scène hadden ingevoegd, hier opnieuw kort hoorbaar te maken. Ten derde zitten wij in onze maag met Mulisch' drang om de hogere macht, de engel die alles in gang zet, die samenvalt met de auctoriële verteller, in de eerste persoon te laten spreken. Mulisch denkt dit nodig te hebben omdat direct op deze scène een van zijn cursieve engelendialogen volgt, waarin duidelijk wordt gemaakt dat de conceptie van Quinten heeft plaatsgevonden. Wij zien dit anders. Juist omdat direct hierna het perspectief van de engel wordt gekozen, kiezen wij ervoor om zijn manipulaties in deze scène impliciet te laten. Een detailprobleem is dat het onheilspellende omen van de bloedrode maansikkel verkeerd is verwoord: ‘verrijzen’ is het verkeerde werkwoord, ‘bijkans’ is hier misplaatst en ‘monsterachtig’ is amechtig expliciet. Dit valt met geringe ingrepen te verhelpen.