ze een reis voorbereidde voor een onbekende man.
‘Kleed je eens aan.’
Er waren nieuwe kleren.
‘Dat kan ik onmogelijk accepteren.’
Ze fronste haar wenkbrauwen, ze duldde geen tegenspraak.
‘Goed, ik zal ze passen.’
Hij kleedde zich aan en liep door de kamer.
‘Je hebt een uitstekende smaak.’
Ze wuifde met haar hand: ‘Bespaar me je complimenten. Voor mannen moet kleding degelijk zijn en niet te opzichtig, dat valt zelfs in dit land te realiseren.’
‘We hebben centrales genoeg. Het probleem met de chocolaatjes is niet de kostprijs, met het proces van chemisch zuiveren wordt slordig omgegaan.’
Soms bleek het onderzoeksmiddel de doodsoorzaak. Nog voordat een diagnose kon worden gesteld was de patiënt vergiftigd door de aanwezigheid van verkeerde bestanddelen. Regelmatig bleek de dosis te hoog of te laag ten opzichte van hetgeen op het etiket stond vermeld.
Haar gespannen lichaam maakte hem bezorgd: ‘Je bent veel te mager.’
Ze plooide haar lippen en merkte spottend op: ‘Jij bent Westerse vrouwen gewend, volslank met vetrandjes waar je ze lekker kan beetpakken.’
Zo had hij het niet bedoeld, maar voordat hij woorden had gevonden voor zijn excuses, was ze boven op hem gekropen.
‘Je hoeft me heus niet te onderschatten.’
Ze nam hem bij de schouders en duwde hem voorzichtig achterover. Gewillig liet hij haar begaan, legde zijn handen op de heupen en streelde omzichtig haar huid. Ze boog voorover en voelde hoe een warme gloed haar van binnenuit opvulde. Het deed haar duizelen, het was alsof ze in een lauw dampend bad neer gleed.
De tijd draaide door haar hoofd, ze was jong, gezond, speels; herinneringen verschoven, de kamer verdween, ze voelde zich klein en in de verte glansde een rode zon. Het bloed leek stil te staan, maar kookte in haar onderbuik.
Na afloop van de omhelzing, de reis, het ingehouden snikken en het intense zuchten, vleide ze zich neer over zijn zachte lichaam. Als een warme deken bleef ze op hem liggen. Hij hield haar vast, ze mocht er niet vanaf glijden.
Gehuld in zijn winterjas had ze plaatsgenomen aan het voeteneind. Er waren tranen geweest, ze had gehuild om haar eigen verwarde genoegens. Ze voelde zich gekoesterd en wist nauwelijks hoe ze zich moest gedragen. Zachtjes praten, stamelen, fluisteren, zuchten, alleen nog ademen.
Voorzichtig streelde ze de sprei. Het had haar verrast dat hij enkele jaren ouder was. Zijn gedrag was zo anders, er was iets teers, een tederheid die bij de meeste mannen verborgen bleef.
Ze voelde zich koud worden, begreep dat het laatste seizoen was begonnen. Al haar belevenissen zouden worden bedekt door laagjes sneeuw, haar herinneringen zouden verdwijnen onder talloze vlokjes.
Nooit meer was ze teruggekeerd naar het ouderlijk huis. In een krant was een foto geweest waarbij een tankauto het dak bespoot met een schuimende laag. Het bijschrift vermeldde dat alle woningen grondig werden gereinigd en zouden worden nagespoeld met schoon water.
Vanuit zijn slaap had hij haar gevraagd onder de dekens te gaan, ze zou verkleumen aan de rand.
‘Ik heb het nooit koud. Dat weet je toch.’
Met zijn hand had hij gewenkt. Ze naderde en streelde zijn haren. Er volgde een kus op zijn voorhoofd, ze fluisterde woorden die hij niet begreep.
Hij herinnerde zich dat hij haar had gevonden in een groot gebouw, liggend op een tafel. Een laken bedekte haar lichaam, glinsterend satijn als een tweede huid. Het textiel verschoof en toonde haar gelaat, schouders en armen. Haar borsten bleven verborgen, maar staken welvend omhoog en de