[2005/1]
van de redactie
In dit veelkleurige nummer presenteren we, naast nieuwe gedichten van Hans Hoenselaars, Herlinda Vekemans en Steven Graauwmans, met trots werk van de Zuid-Afrikaanse Charl-Pierre Naudé, die in 1995 debuteerde met de bundel Die nomadiese oomblik. Robert Dorsman vertaalde zijn gedichten, waaronder het langere ‘Hoe ek my naam gekry het’, een onderzoek naar de vormende kracht van vergissingen en ingrepen van de buitenwereld, zoals het verbasteren van een naam. Bijzonder gelukkig zijn we met verschillende korte verhalen van zowel buitenlandse auteurs als auteurs van eigen bodem. Thomas Blondeau, die al eerder in De Revisor publiceerde, voert ons binnen in een weerbarstige wereld die vooral verlangt te ontsnappen aan zichzelf. De Russische Eva loopt stuk op de benepenheid van haar ‘vrije minnaar’ in het Westen, en in het eerste Europese belevingsbordeel voor intellectuelen kan geneukt worden met Marx en Freud als thema. Zegar Cools debuteert met een drietal korte, tot zeer korte prozastukken. ‘Ik zal je binnenvoeren in mijn rijk van de taal... de nieuwe kunst die alles zal vervangen,’ buldert zijn dr. Moengras, oneindige buitenlander, meester der zeeën, lord van het heelal, in zijn eerste bericht.
Frans Kingma, experimenteel fysicus, biedt ons de onderkoelde sfeer van de medische wereld. ‘Een Estische Schalk’ van vertaler Martijn Suurenbroek biedt een inleiding op het verhaal ‘Jacob de kunstenaar’ van de Est Kivirähk. Beiden werpen licht op de relatie tussen humor, literatuur en volksaard in de kleine (en soms nieuwe) staat die moet zoeken naar een nieuwe verhouding tot de buitenwereld, en vooral de eigen domheid moet bestrijden. Arthur Hemminga klaagt de seizoenen aan, die zich niet meer duidelijk van elkaar durven te onderscheiden. Jan H. Mysjkin introduceert het even eigenaardige als eigenzinnige verhaal ‘De drie Mozartkinderen’ van de Roemeen Alexandru Ecovoiu.
Zo nemen we niet alleen binnen, maar ook over de landsgrenzen heen kennis van een klimaat waarin de domheid altijd elders is. En van de literatuur waarin kleinheid en benepenheid, dromen van grootsheid en zelfoverschatting, verlangen naar andere werelden en ware authenticiteit (lees ook August Hans den Boef in De laatste stelling) op een prikkelende manier kunnen worden onderzocht.
Tot slot van Wessel te Gussinklo een teder toespraakje dat nooit is gehouden, maar nu toch gehouden wordt.
‘De cultuur is georganiseerd rond trots en schaamte, met vleierij als instrument, dat wil zeggen: de leugen,’ schrijft Matthijs van Boxsel in zijn Encyclopedie van de Domheid. Met dit nummer moedigen we de vermomming aan.