Menno Lievers
‘En de gedachten willen maar niet in iets uitmonden’
Over het filosofische gehalte van filosofische poëzie
‘Cerebrale poëzie met een duidelijk filosofische inslag,’ zo is het werk van de dichters die voor de vsb poëzieprijs waren genomineerd omschreven. Het juryrapport bevestigt dat. Zo wordt de genomineerde dichter Wouter Godijn geprezen, omdat ‘er in zijn gedachteleven diepe wijsheden bewegen traag als karpers’ en hij ‘de dubbelzinnigheid van zijn bestaan in beeld kan brengen’.
René Huigen gaat volgens de jury ‘op pad om uit te zoeken hoe het werkelijk zit’ en ‘blijkt gefascineerd door de verhouding tussen de verschijnselen en de kern van dingen’.
In de gedichten van C.O. Jellema worden ‘de grenzen van dood en leven, van bewustzijn en ervaring, van lichaam en licht verkend of subtiel overschreden’. Het rapport vervolgt: ‘In al zijn levensbeschouwing en zijn schatplichtigheid aan de culturele en literaire traditie is deze poëzie verbazingwekkend jong.’
Mustafa Stitou weet ‘de vinger te leggen op de essentie van “onze” cultuur, maar tegelijkertijd verdient hij grote bewondering, omdat hij ons eraan herinnert dat zo'n cultuur geen gegeven is’.
Henk van der Waal ‘jaagt als een bezetene het ultieme, ongrijpbare Ding achterna dat alle verlangen overbodig maakt, de sluitsteen van het bestaan’. In zijn poëzie wordt de ‘ratio omgewoeld’.
Je gunt iedereen de vsb poëzieprijs, maar je gunt niemand zo'n juryrapport. Niets over het taalgebruik, de stijl, de vorm van de poëzie van de genomineerde dichters. In plaats daarvan nonsens en tegenstrijdige lofuitingen, des te pijnlijker om te lezen vanwege de ernst waarmee het opgeschreven is. De jury bestond dan ook uit Ad Zuiderent, Dirk van Bastelaere, Thomas Vaessens, Martin Reints en Marjolein Drenth von Februar, die allemaal in meer of mindere mate ‘iets met filosofie hebben’. Februari is rechtsfilosofe, Zuiderent geeft niet alleen college over watersnood en literatuur, maar ook over postmodernisme en later... Dirk van Bastelaere heeft zichzelf tot filosoof-koning van het Belgische dichtersvolk gekroond. Dat Thomas Vaessens zijn handtekening onder het juryrapport heeft gezet, valt alleen te verklaren, doordat hij zich kon vinden in de keuze van de uiteindelijke winnaar.
Zonder de overige juryleden tekort te willen doen wordt uit hun rapport wel duidelijk wie hun intellectuele leidsman was: Martin Reints. Het ligt dan ook voor de hand om de mogelijkheden en onmogelijkheden van het genre van de filosofische poëzie vast te stellen door een close reading van zijn poëtisch oeuvre.
Ooit aangekondigd op Poetry International als ‘a poet who likes to think’, omdat naar zijn zeggen ‘thinking fascinates me’ en al zijn gedichten ‘thought exercises’ zijn, geeft Reints meteen te kennen wat het criterium moet zijn op grond waarvan zijn filosofische poëzie beoordeeld moet worden. Niet op schoonheid, niet op stijl, niet op pakkende formuleringen, niet op vorm, nee, zijn poëzie moet beoordeeld worden op grond van haar filosofische merites.
Reints publiceert met de regelmaat van de klok: één keer in de tien jaar een bundel van steeds geringere omvang, hetgeen doet denken aan Reves gedicht ‘Scheppend Kunstenaar’: