De Revisor. Jaargang 31(2004)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Menno Wigman Gedichten Sluipwesp Een wesp, een sluipwesp, pal onder mijn glas, die zomer dat ik niks te vrezen had. Zijn onbeholpen dood in mijn cognac en ik die nog in vrijheid was. Luister: ik zag een schilderij waarop doodleuk een mes was neergelegd en vroeg me af of die schilder nooit aan gekken had gedacht. Luister: ik had een vrouw die handen had, twee handen met een onbeheersbaar gat. Dus stal ik wel eens wat. Of brak ik in. Geen woord over die nacht dat ik was betrapt. Natuurlijk kwam dat mes niet echt van pas. Hier spreekt een dapper hoofd vol dom verdriet dat zestig maanden tegen glas aan vliegt. [pagina 48] [p. 48] [pagina 49] [p. 49] Monogram Ooit, langgeleden, op een keerpunt in mijn eeuw, piste ik mijn initialen in de sneeuw. Het was zo'n winternacht die iets van een opdracht had: de maan leek loops, boven mij ruisten onderjurken aan de hemel en ik stond in de wezenloze sneeuw te denken aan een vrouw die mij doorzag. Ze kwam. Dat voorjaar kwam ze. 's Ochtends staarden we naar uitgeputte gordijnen. Ze kwam en kon niet blijven. Zei ze. Zei ze. Die hele zomer bleef ze bij me. Haar initialen bonsten in mijn borst. Soms keek ik urenlang naar kousen, enkels, jurken en wellustige gordijnen. Maar zij die mij doorzag, die wist wat ik voor wensen had, zij kon niet blijven. De rest is snel verteld. Zo snel dat je het maar vergeten moet. Ik zit en boet. Het ergst zijn nog die dromen dat ik geil een vrouwenhoofd loswroet. Vorige Volgende