| |
| |
| |
Joost Zwagerman
Roeshoofd hemelt
om devoot bij neer te knielen
en te midden van zijn concurrenten
hufters abseilers en lepe imbecielen
knielde roeshoofd altijd doodleuk mee
willig retoucheerde hij zich tot een
schakel in de keten van veroveraars
men las de lobben van het zaad
als een fijnmazige diaspora
een heetverkleefde stoppeldraad
de bedbewoners week bijeengebonden
door een web van hartzeer en chlamydia
zoals een ander audiëntie
zijn balboekje geurt namen
samen zijn die namen muze
waarvan de nobele essentie
nooit als de meisjes van weleer
hij schelt met zijn rechterhand
en aan zijn bed verschijnt
hem zuster antipsychotica
zij brengt inzicht en verlichting
inzicht is verhoging van de dosis
verlichting een geschilde peer
dan is dat om te schijten
zuster is naar elders opgepiept
| |
| |
en veegt van z'n leven niet
zijn kontgat af dat doet hij zelf
de reetlucht aan zijn handen
heet bij hem concrete metafysica
| |
| |
roeshoofd is op zaal de jongste
hij wordt zwoegend vroeger
patiënt leo met druipende biceps en
een nat pak als van archimedes
watertrapt in zijn kansarmbad
hoog in de boom van zijn katholicisme
hangt te drogen een geloogde crucifix
zijn naam omspant zijn verhaal
hij is stilstaande vogel en houdt biddend vol
dat hij wreed uit zijn nest is verdreven
door hordes met pijlen en bogen
ik ben joods onze patiënt sterk
| |
| |
roeshoofd wordt vandaag gewekt door witjas vier
die hem ook de kwaadste niet de menotten van de
kransslagader wegbereidt met het ontsluitend
uitgesproken en hoe voelen we ons vandaag?
reikt witjas vier de trekzalf aan de balsem
voor wiens ziel vandaag aromalitanie
en tekent roeshoofd in op tracy enim connie palmen
mata hari en elckerlykt hij de confessieruimte in
twee steelse bedden een spiegellijst een backpaktent
en ander wisgewas dat roeshoofd regelziek rondom
een doorstart van verschikkend ik rangeert
tot vergapens toe van nummers witjas
en het schoenentellend ziekpubliek
roeshoofd schikt en hersenschikt
de dekhelft van zijn stenen tafel tot het pitriet
van identikit op zakformaat het eigen hart
in fakkelslag het slagbeaderd dralen
draaft roeshoofd door zijn afscheidswals
bekentenissen tot het bot
van beide weggesneden witte voetjes
die roeshoofd nooittenimmer nog kan halen
buiten zegt lispelend de god van kleine
dingen dat symbolen lopen op sandalen
| |
| |
roeshoofd slikt en blijft maar slikken
regelt slagsubiet zijn anti-sliktabletten driemaal daags
via zweer of receratierectum binnenzogend stoombad
waar gebruiker vuile-waskeel bovendroogt
ingewanden slaan bijwijzend aan het inverteren
waarna roeshoofd snaaks verzitten gaat zodra
zijn darmen ernstig elkaars nieren proeven
en iets in hem zijn lever als een blad omslaat
hoor hoe het intussen gruizelt in zijn buisbrein
dat hij ademloos het slikken staakt de groenhoffelijke
curve van de novoscan die hem na endlich openbaart
onder welk gesternte hij danigdanig stikken gaat
| |
| |
roeshoofd heeft straks bezigheid
wordt het oude kranten of
karaoke en buiten zinnen zien
lekker bekken op een plaat van plath
een muntje voor de zielmasjien?
| |
| |
zeggen dat ik mijn doem aantrek
als een drogbeeld zijn vleugels
denken dat ik het uiterlijk heb
van een kogel die de vluchtweg stremt
windsel dat de dissociatie temt
hoofd een dichtgekitte aktetas
zie hem bloeien in zijn aarsgat van pijn
een hevige egel betrippelt zijn ribben
beklautert zijn kop en rolt zich dan op
als een ondoorzichtig en zwart baldakijn
de spiegellijst verzuchten
drie mannen met steelse stemmen als
ontsnappend gas wat fijn dat er
laatste gedachten in gezichten zijn
weten dat ik mijn gekerfde huid verklaar
een snaar aan een klankkast
blijven tot ik over ballingschap beschik
van een tiara op elba zodra het licht
roezend uitvalt de egel zich uitstalt
ben ik niet meer alleen een gehuurde trappist
| |
| |
mijn defecten zijn een filosoof
mijn daden zijn hoofdonderwijzer
mijn ribben tel ik als verkeersagent
en als ik voor ontslag solliciteer
dan blaas ik gas aan in een geiser
ik ben kortom van alle markten
ik ben aanvoegend en bepaald
buiten taal lig ik voor pampus
en besta ik louter in grafieken
het volk bezorgt me een elektroshock
de meerderheid wil mij tot as
reductie van een mens tot één gedachte
mijn koninkrijk voor een matras
op mijn slapen het startsignaal
krimpt ineen tot hypofyse
en hoor nu die daarbuiten
| |
| |
| |
| |
een sater neukte mij hard in mijn kont
uit zijn mond kringelden slingers kwijl
ik merkte dat het mij stiekem opwond
zeker toen hij zijn brandende geil
met een triomfrochel diep in mij spoot
toen de sater mij had verlaten
wist ik de weg naar de poort van de dood
tot ik verplegers hoorde praten
het bleek dat ik mij in bed bevond
drie paar handen hadden mij in hun macht
in mijn aars woelde een penis rond
medicijnen sturen mijn dromen
artsen ontkennen dat ik ben verkracht
uit mijn kont lekt zaad van fantomen
| |
| |
die op de afdeling ontstaan
wie verspreidt de zaalpost
wie ververst het bloemenwater
wie snijdt de polsen door
buiten vliegt in nuffig braambos
een klein expressionistisch ding
dat zich niet schikt in het woord vogel
archaïsch in zijn modernisme staat
aan de einder een betonnen huizenrij
er is vandaag op zaal gestemd
de architect verdient de kogel
dat moet postuum gebeuren
en niet door ons wij bekwamen ons
in het ruimen van wat scherven
het schrobben van een bebloede vloer
het rapen van successieresten
prijs ons om die zelfwerkzaamheid
er komen sneller nieuwe bedden vrij
| |
| |
verwarring zodra die van hiernaast
de lade van het nachtkastje laat zien
handje paperclips een enveloppe
met daarin geen liefdesbrief
of een cd-rom die overbodigheid beglimt
en verder uitsluitend het welbekende:
wat lucifers een zegelring
snippers van een kindertekening
je kiepert per direct die lade om
in één moeite door moet ook die stoel
snel worden weggezet liefst door het raam
en alle bloemen van bezoek
stamp je naarstig aan tot pulpboeket
het meubilair moet stuk en waarom ligt
die van hiernaast nog ongehavend
je weet het is geen vernielen wat je doet
het is alleen gejaagd verweer
tegen de schoonheid van die lade
die van hiernaast die snapt dat niet
die jengelt tegen personeel
het refrein van zijn verraderslied
breng roeshoofd alstublieft
| |
| |
je trekt je weer af en spuit troebel bloed
met een klein mes kerf je diep in je huid
het lek in de wond is troostend en goed
het zaad komt er lijkwit en gutsend uit
voortplanting is een vorm van verminken
bloedlozing toont een orgastisch genot
zelfmoord laat zich in sperma bezinken
bevruchting maakt al het leven kapot
welk meisje kan jou mutileren
met wie mag je paren tot je bloed schiet
wie zal jou liefkozend castreren
zodat het rood en het wit samenvliet
je wil je tot jezelf bekeren
de messias die zijn vochten aanbiedt
| |
| |
roeshoofd hemelt de seizoenen
verstelt standverschil van bedden
wil de inrichting ontgroenen
en zijn dagrantsoen verwedden
wat buiten is betekent niets
hier in de schoongewassen tuin
molt een uitmuntend fysicus
een spaakje van zijn kinderfiets
een femme fatale ontvlooit zijn kruin
elk woord rijmt hier op sisyphus
de eeuwig slappe hap van betekenis
iemand voedert steeds haar anorexia
één bed verder ligt een dwarsgebalkt dier
dat expres zijn medicijn vergeten is
het beste bed is voor de pionier
die de wetenschap wil kapen
de roedelheld twijfelt niet
past op één vel wc-papier
een lege plek om in te hijgen
| |
| |
onder alles wat je bent kwijtgeraakt
schuilt wazig onveranderlijk bezit
jongensnostalgie naar de extase
oude hechtingen aan rillend wit
dwanggedachten over metastase
het heden is van replica's gemaakt
vertel me wie ontkomt ooit aan zichzelf
matisse is nooit joan miró geweest
helden drommen samen tot één spuit-elf
een verdwaalde ziel die gedichten leest
de psychose is altijd een afspraak
tussen jou en een oude druïde
ben je bang misschien dat ik je aanraak
stemt ruimte in het roeshoofd je lucide
| |
| |
en ineens is zijn toestand niets dan lucht
tranen glimmen als glycerine
de kliniek sintelt het decor van klucht
als clown zal hij publiek bedienen
laat roeshoofd in gezelschap mal dansen
de piste bestrijkt een discotheek
hij zal zich in zijn act verschansen
behendig graveert hij zich tot leek
de stroboscooplamp werpt een kleurengloed
de dansvloer dweilt het wilde westen
roeshoofd draagt een stijlvaste cowboyhoed
men triomfeert in clowntje pesten
omstanders pakken hun neppistolen
en richten op zijn benen en rug
gek springend maakt roeshoofd capriolen
dan dooft het licht en schiet hij terug
|
|