De Revisor. Jaargang 30
(2003)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
1Daar hangt het me aan te kijken, me toe te spreken. Me te verleiden. ‘Studie voor Contra-compositie xv’ uit 1925. Vlakverdeling. Van Doesburg. De eerste verleiding Mondriaan. Stil willen zitten zwijgen, boek dichtslaan en weglopen, niet meer naar het schilderij kijken, het museum verlaten. Weer gezakt. ‘Eerst als de nieuwe tijdgeest in meerdere algemeenheid verschijnt zal de nieuwe beelding meer algemeene behoefte worden: dan eerst zijn alle factoren aanwezig om haar te doen culmineeren.’ Gesteld dat je dit voor het eerst leest zonder dat je ooit van De Stijl of Mondriaan of Van Doesburg gehoord hebt. Gauw doorbladeren. Maar zo is het niet meer leesbaar, de eerste blik is voorgoed verdwenen. Men wil ten koste van alles, al jarenlang, dat ik mij hierdoor laat verleiden. Alles is in de loop der tijden gedaan me te verleiden dit werk, deze zinnen mooi te vinden, boeiend, ‘een vernieuwing’, ‘moderne kunst’. Alles is geprobeerd er geen cirkelredenering in te zien. Ik heb altijd mijn uiterste best gedaan - omdat ik altijd braaf wil zijn - dit soort zinnen en dit werk zo te willen lezen dat er plotseling iets Nieuws verscheen, een vuistslag van het nieuwe. Nooit gelukt, altijd gelogen dat het wel lukte. Ik probeer de Mondriaanzin opnieuw op me in te laten werken: ‘Eerst als de nieuwe tijdgeest...’ Je voelt aan alles dat er een cirkelredenering aankomt. Hoe moet die nieuwe tijdgeest uit het citaat in ‘meerdere algemeenheid’ verschijnen? Hier komt zin 2 uit dit Mondriaan-fragment: ‘Eevenwel - de behoefte aan een nieuwe beelding bestaat, want we zien haar door den kunstenaar van heden tot stand komen: het principieele van de nieuwe beelding der toekomst is reeds daar.’ Alles rond. De tijdgeest is er dus al, want de behoefte eraan bestaat. Maar hoe is dat ‘principieele’ er dan gekomen? Door te werken aan de behoefte aan ‘nieuwe beelding’, komt die er. Maar hoe wisten we dat we daar behoefte aan hadden? Doordat de nieuwe tijds- | |
[pagina 8]
| |
geest in de nieuwe beelding verscheen. O ja, dus ze was er al. Nee, ze was er doordat wij eraan werkten. Maar hoe wisten we dat we eraan werkten? Omdat ze er al was. Dus we werkten eraan en toen ontstond de behoefte. Nee, je snapt het niet, ik geloof dat jij je huiswerk nog maar eens over moet doen. Weer gezakt. Wie Mondriaan leest, wil altijd slagen omdat iedereen al geslaagd is. Het is een plicht te slagen. Keer op keer voel ik me bij zijn redeneringen over kunst, die altijd drogredeneringen zijn, als in een klassieke examendroom waarin iedereen de juiste opgaven heeft gekregen, hard aan het werk is en ik de opgaven nog steeds niet heb. Meneer, meneer, ik heb de opgaven niet. Hard doorwerken jongen. Ja meneer. Hoe was het op school jongen? Niet goed moeder, ik kreeg weer een beetje hoofdpijn. Maar snapten de anderen het dan wel? Ja, moeder, die werkten gewoon door, ik moest in de hoek staan. | |
2Dit schilderij is niet van Mondriaan maar van Theo van Doesburg. Ik wil slagen, niet toegeven aan de verleiding te zakken. ‘Studie voor Contra-compositie xv’. Primaire kleuren, logische uitkomst van redeneringen. Ik wil het zo verschrikkelijk graag mooi of goed vinden omdat ik niet wil zakken, omdat ook ik wil verleiden. ‘Het leven is in voortdurende beweging.’ Eerste zin uit De ontwikkeling der moderne schilderkunst door Theo van Doesburg. Nu al dreig ik achterin de klas te worden gezet. Wie zulke zinnen schrijft mag niet gelezen worden, vind je niet, dit fluister ik tegen mijn buurman. Zo'n zin bedreigt me tot in mijn vezels, vind je niet? Een nikszin. ‘Het leven is in voortdurende beweging.’ Snel bloebloebloebloebloe gaan zeggen, of blobloblobloblob, de zin niet willen horen. Tweede zin lezen, niet in de verleiding willen komen tot wat dan ook. ‘Wij nemen het leven uiterlijk waar en innerlijk. De kunst drukt onze waarneming van het leven uit, niet slechts de uiterlijke waarneming, maar bovenal de innerlijke.’ Bête onzin. Uiterlijk waarnemen, innerlijk waarnemen. Uitleg onnodig, alles bekend verondersteld. De Kunst. Het Leven. Uiterlijk. Innerlijk. Laat ik de volgende zinnen maar weglaten. Heeft iemand ooit deze beweringen en redeneringen geanalyseerd? Of alleen een klein deel ervan? Kan ik nog gered worden van de ondergang? Gauw trainingspak aantrekken, hardlopen, hardlopen, tijdens het lopen fluisteren: dewoordendewoordendewoorden, hetwoordenhetwoordenhetwoordenhetwoorden, wijwoordenwijwoordenwijwoorden. Vogeltje bezichtigen in boomkruin. Tegen moeder bij thuiskomst zeggen: ik | |
[pagina 9]
| |
heb geen huiswerk moeder, we mochten vogelplaatjes kijken. Meneer Van Doesburg had een beetje hoofdpijn. | |
3In hen tijdschrift De Stijl uit 1918 staat een stuk van Mejuffrouw Edith Pijpers ‘contra de moderne beeldende kunst’. Ze analyseert de uitgangspunten van de ‘Nieuwe Kunst’, een fragment: ‘De moderne schilderkunst wordt architektonisch, - de beeldhouwkunst wordt dit ook. Van het picturale vervalt zij in het architektonische, in plaats van zuiver monumentaal te worden. De Egyptenaren waren nog monumentaal, de modernen zullen architektonisch zijn. In de beeldhouwkunst zullen de vormen van het gebouw gebezigd worden.’ Niet gek, maar hierna gaat ze over tot echt pesten: ‘De zuiverste uiting van moderne kunst is feitelijk de punt - en wanneer ze dit bereikt zal hebben, bereikt ze met recht het doode punt. En toch zal deze nieuwe richting nooit zuiver doorgevoerd zijn, zoolang ze niet dat doode punt is. Het méest elementaire is toch wel de punt. Van een punt gaat àlles uit, de lijn, de cirkel, driehoek, kubus, pyramide etc. - Alle gecompliceerdheid dient vermeden. De uiterste eenvoud dient gezocht. Alle emotie moet uitgesloten, persoonlijkheid en individualiteit bestaan niet meer. Welnu! keeren wij dan tot de punt, - de punt die volkomen evenwichtig is, en zuiver van compositie, in elk vlak aangebracht. - Wie weet komen wij nog tot aanbidding van de punt, de kern, de oorsprong, den god van het heelal. Wellicht is de punt, het geloof van de toekomst, het centrum en eindpunt van de moderne kunst is zij zeker. Vreemd dat haat ons vervult, als wij denken aan deze punt. En het zonderlingst van al is nog, dat de punt niet te teekenen is, niet uit te beelden is.’ Satire van hoog niveau, De Stijltje pesten, lekker zuigen, de gek maken met Van Doesburg. Heerlijk is het, Edith Pijpers, jij kleine etterstraal, ik sluit je in mijn hart, verleid me, verleid me. Van Doesburg gaat erop in, zonder dat hij de vrolijke pesterij ervan doorziet. Volgens hem is het een verkeerd idee dat je bij reductie uiteindelijk bij de punt zou uitkomen. Waarom? Ik typ de volgende tekst heel rustig over omdat ik wil slagen terwijl ik al gezakt ben (opgaven ontbreken nog steeds). | |
[pagina 10]
| |
‘[...] Omdat de beeldende kunst niet van meetkunde uitgaat maar van het beeldende d.i. van datgene wat in de functie van ons bewustzijn de dingen inderdaad afbeeldt. “Denn die Welt ist nie gegeben, sondern durch und für die speziellen Mittel der Kunst (oder Wissenschaft) immer erst zu entdecken” (Max Raphaël) Evenals het denken, is, althans voor kunstenaars, het zien een abstrakt proces en op dezelfde wijze als een denkbeeld ontstaat, worden de dingen buiten ons, voor ons tot vorm. Het zien is een reconstructieproces, dat berust op de wetten der mathematica. Dit mathematische heeft dus zonder de beeldende bewustzijnfunctie (het beeldend zien) in de kunst geen beteekenis. Meetkunde is een ruimtevoortbrengend procédé en zolang de beeldende kunst (ik zei reeds dat in de moderne kunst het accent in 't bijzonder op de ruimte ligt) met de ruimte te maken heeft, zal zij voeling hebben met het mathematische.’ Het punt is niet dat alle beweringen in dit antwoord onhoudbaar zijn: de voorstelling van de functie van ons bewustzijn is onhoudbaar en onnavolgbaar, het idee in het citaat van Raphaël dat de wereld ontdekt moet worden betekent dat hij er dus wel al ‘is’ (dus logisch wel gegeven is), de voorstelling van zien als een ‘abstrakt proces’ is biologisch en kennis-theoretisch onhoudbaar, de voorstelling van een denkbeeld dat buiten ons ontstaat en dan tot vorm wordt is onverdedigbaar, de voorstelling van wiskunde als een ruimtevoortbrengend ‘procedée’ is ridicuul (euclidische meetkunde is een uitwerking van een axiomatisch systeem), het idee dat zien een reconstructieproces is dat berust op wetten van de mathematica is uit de lucht gegrepen, onder andere omdat er geen mathematische wetten bestaan, hoogstens axioma's en toepassingen daarvan. Niets is houdbaar in dit antwoord maar dat is het punt niet. Het punt is de verleiding ervan: het apodictische, het veralgemeniserende, het bedwelmende en sektarische weten ervan. Het religieuze ervan. Het punt is niet te kunnen slagen wat je ook onderneemt. Straks ga ik gillen. | |
4Theo van Doesburg gaat later tot de architectuur over. In De Stijl van 1924 publiceert hij daarover de tekst ‘Tot een beeldende architectuur’. Verreweg het beste is die ongelezen te laten omdat je dan in geen enkele verleiding hoeft te worden gebracht. Weer dat apodictische, cirkelende, kletspraterige, kulproza, waar iedere analyse op stukslaat: ‘1. De Vorm. De grondslag voor een gezonde ontwikkeling der architectuur (en der kunst in het algemeen) is elk begrip van vorm, in den zin van voorop gesteld type te overwinnen. In plaats van de vroegere stijltypen als schablonen te gebruiken en zoodoende vroegere stijlen te imiteeren is het nodig het probleem der architectuur geheel opnieuw te stellen.’ | |
[pagina 11]
| |
Elk begrip van vorm moet dus overwonnen, misschien klinkt het aardig maar kennistheoretisch is het onhoudbaar. Hoe kun je zonder begrip van vorm denken? Van Doesburg beseft dit ook want in zijn tweede stelling ondergraaft hij de eerste bijna volmaakt: ‘2. De nieuwe architectuur is elementair, d.w.z. zij ontwikkelt zich uit de elementen van den bouw; in den uitgebreidsten zin. Deze elementen als: functie, massa, vlak, tijd, ruimte, licht, kleur, materiaal enz. zijn tegelijk beeldende elementen.’ De architectuur ontwikkelt zich dus uit elementen van de bouw (functie, massa, vlak etc.), dus uit vormen. Maar volgens stelling 1. moesten die juist overwonnen worden. Trainingspak maar weer aan. ‘Studie voor Contra-compositie xv’, ik kan er, als ik heel voorzichtig ben wel langer dan tien seconden naar blijven kijken. Niet veel langer. Een beredeneerde voorbereiding tot een beredeneerd schilderij uit 1925. In hetzelfde manifest over architectuur uit 1924 in De Stijl waaruit ik hierboven citeerde had Van Doesburg met veel poeha ook al de schilderkunst het bestaansrecht ontzegd: ‘Wij hebben de ware plaats aan de kleur in de architectuur toegewezen, en verklaren dat de schilderkunst, gescheiden van de architectonische constructie (d.w.z. het schilderij) geen enkel bestaansrecht heeft.’ Wij hebben toegewezen... wij verklaren.... geen enkel bestaansrecht... Gierende lachbuien: wij verklaren dat de romankunst geen enkel bestaansrecht meer heeft, wij verklaren de literatuur dood, wij verklaren iedere zin overbodig. Wat wil ik graag zakken. | |
5In 1925 dus toch schilderen. ‘Studie voor Contra-compositie xv’. In 1926 en '27 publiceerde Van Doesburg in De Stijl twee artikelen over de reeks Contra-compositie-schilderijen waarvan dit een voorstudie is. Iedere maar dan ook iedere zin verleidt tot weerlegging, tegenspraak en/of lachbui. Het citaat gaat als volgt: ‘Het begrip contra-kompositie is niet gewild, maar ontstaan. En niet toevallig of willekeurig. Het duidt een faze van werken en beeldend denken (of: zien) aan, die a posteriori verklaarbaar is. In zooverre het schilderen zelf een vorm van denken, van beeldend denken, of van zien is, is elke verklaring overbodig, zal men zeggen. Terecht, doch de verklaring a posteriori (wat dus theoretiseeren uitsluit!) kan dit zien tegemoet komen. De tijd is voorbij, waarin de schilder, architect of komponist, niet dacht tijdens het produceeren of niet leefde tijdens het denken. Eenerzijds stelt het begrip “contra-kompositie” zich tegenover het klassieke, zij | |
[pagina 12]
| |
het dan ook “abstracte” kompositie- en beeldingsbegrip. Anderzijds stelt het zich tegenover de fundamenteele alom domineerende struktuurelementen der natuur en der architectuur.’ Jaffé gaat in zijn boek Theo van Doesburg uit 1983 niet op dit citaat in, laat staan dat hij het weerlegt of de vooronderstellingen en de potsierlijkheden ervan blootlegt (Van Doesburgs opvatting over a posteriori verklaringen!). Hij zet eronder dat ‘deze regels bewijzen dat de schilderijen van Van Doesburg uit 1924 en 1925 als duidelijke, dialectische antithese zijn geschapen.’ De verleiding altijd willen vergroten, altijd, altijd. Deemoedig buig ik het hoofd en kijk naar ‘Studie voor Contra-compositie xv’. Weer gezakt. | |
6Kandidaat 't Hart is niet in staat gebleken de interne logica van de nieuwe kunstbeweging op haar merites te beoordeelen. De inhoud en de vorm ontgaat hem ten enenmale. Ook slaagde hij er niet in oorzaak en gevolg op voldoende wijze met elkaar in verband te brengen. Het dwingende karakter van de Nieuwe Kunst bleek ook deze keer een te grote hinderpaal. Keer op keer valt deze kandidaat terug in ongericht denken. Geven wij de moed niet op. |
|