Herman Franke
Notulen
1
Hij dacht even dat ze uit kwaadheid haar menstruatiebloed op haar mooie gezicht had gesmeerd, maar het was een restje aardbeienjam. De half opgegeten boterham hield ze in haar ene hand, met de andere maakte ze een onduidelijk gebaar ter onderstreping van wat ze wilde zeggen, maar omdat ze een volle mond had, kon ze niet praten, hooguit een beetje sputteren, zodat haar gebarende hand onbestemd in de lucht zwaaide en machteloos onbegrip uitdrukte, wat vast niet de bedoeling was.
Onmiddellijk nadat ze het stukje brood met jam had doorgeslikt, zei ze dat hij een vuile seksist was.
‘Toe maar,’ zei hij. Ze hoorde natuurlijk de hooghartige ironie in zijn stem. Aan haar felle ogen zag hij dat ze naar een venijnig antwoord zocht, maar er kwam niets. Ze nam weer een kwade hap uit haar boterham.
‘Het is heel normaal,’ zei hij.
Ze slikte gauw door en zei triomfantelijk: ‘Precies!’
Dat bedoelde hij natuurlijk niet. Hij keek haar met een vermoeide blik aan en stelde vast dat hij helemaal geen zin had in een twistgesprek over waarom hij plotseling alle lust in zich had voelen wegvloeien, juist nu ze voor de eerste keer een heel weekend bij hem was. Het was gebeurd, niets aan te doen. Hij was maandag ook liever moegeneukt op kantoor gekomen in plaats van met gefrustreerde, welgevulde ballen.
Hij sloot zijn ogen. Het eerste meisje dat hij vingerde was zo ongesteld dat zijn hand eruitzag als die van een moordenaar, druipend van het bloed. Hij viel bijna flauw van de schrik. Ze had welbewust niets gezegd en lachte hem uit, met harde, ongevoelige uithalen. Daar zou het wel van gekomen zijn, maar leg dat maar eens uit, jaren later, aan een jonge, trotse schoonheid. Voor hem had vrijen met een ongestelde vrouw veel weg van een chirurgische ingreep. Hij had het geprobeerd, maar het besef helemaal met bloed omgeven te zijn, verlamde hem. Ze had hem verliefd en geil aangekeken, terwijl hij zichzelf al voelde ineenschrompelen tot een impotent zootje zacht vlees, rood als een ongebraden biefstuk. De hoop dat het condoom zijn plastische verbeelding zou remmen, bleek ijdel.
Alsof hij een open wond binnendrong.
‘Hoe zou jij het vinden als ik geen zaad spoot maar bloed, mooi helder bloed, dat even later langs je dijen loopt in kringelende straaltjes,’ zei hij.
‘Als het maar uit je hart komt,’ zei ze vastberaden, ‘dan mag het alles zijn, alles.’
Het bloed trok uit hem weg.
Ze wilde zijn hart.