Louis Bertrand
De gek
De maan kamde zijn haren met een ebbehouten roskam, die heuvelen, velden en bossen met een regen van glimwormen verzilverde.
•
Scarbo, gnoom van wie de schatten overvloeien, zeefde op mijn dak bij het gekrijs van de windwijzer, florijnen en gouden dukaten, die in cadans op en neer sprongen, waarbij de valse stukken op straat rolden.
Hoe de gek grijnsde, die iedere nacht door de verlaten stad loopt te dwalen, één oog op de maan gericht - en het andere... eruit geslagen.
‘Hooi van de maan!’ mompelde hij, terwijl hij de speelpenningen van satan bijeen raapte, ‘ik zal er schandpalen voor kopen, om mij er in de zon bij te warmen.’
Maar het was altijd nog de maan maar, de maan, die slapen ging - en Scarbo was heimelijk in mijn kelder dukaten en florijnen aan het stempelen, met een slag van de muntpers.
Onderwijl dat, met zijn beide horens uitgestoken, een slak, die door de nacht verdwaald was, zich zijn weg zocht over mijn beschenen ruiten.