lachgas bij de tandarts, dat alles gaf zijn bestaan een verwoestende intensiteit. Op drieëndertigjarige leeftijd is hij op volle zee, tussen Havana en New York, van de veerboot gestapt.
‘Voyages III’ is een liefdesgedicht gewijd aan de aanwezigheid van de geliefde, in dit geval Emil Opffer geheten, en aan het liefdesritueel dat, als elk ritueel, in de voltrekking een eenmalige, onherhaalbare en juist daarom zo vaak mogelijk te herhalen uitwisseling van handelingen wordt, handelingen die zich voegen in de aardse kosmos van de elementen. En die, na hun ontketening door het erotische willen, zelf verder haast onwillekeurig zijn, evenzeer worden ondergaan door de een als door de ander van de minnenden. Het bedrijven van de liefde verkeert in een meegesleept en voortgestuwd worden. Dat is wat zich afspeelt in Hart Crane's derde ‘Zeereis’. De eerste en de tweede zijn te vinden in de bloemlezing Gefluisterd licht, gekozen en vertaald door Lloyd Haft (Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1996).
De minnaars zijn dierlijk in de hoogste zin van het woord, ze hebben de menselijke distanties en individualiteit achter zich gelaten, ze zijn als tuimelaars in volle zee. Het gedicht duidt voornamelijk bewegingen aan: gedragen worden (‘it bears’), aangereikt krijgen (‘tendered’), opvissen (‘retrieve’), zich neerleggen (‘resign’), wegen volgen (‘I wind’), optillen (‘lift’), wervelen (‘whirling’), worstelen (‘wrestling’), vergieten (‘shed’), spreiden of werpen (‘fling’). Er is in die turbulentie geen verschil tussen menselijke lichaamsdelen en die van de elementen. De borst van de lucht, de flank van de geliefde, de handen van de zee, het lichaam en de handen van de ander, alle zijn ze levend, net als de pilaren die kolken, de timpanen die meegeven, het licht dat worstelt, de elkaar kussende sterren. Alles heeft deel aan de ‘oneindige verwantschap in den bloede’.
Liefdesgedichten gaan veelal over gemis en verlangen en onbereikbaarheid; Hart Crane roept hier, bezwerend, de zinnelijke roes op in transparante, muzikale, koele taal, doordat hij de gelieven geen sentiment en geen wil, geen begeerte, toedicht. Die horen in het stadium dat voorafgaat aan het gedicht, en liggen er alleen daardoor in besloten.
‘Black swollen gates’ - daar is de doorgang, de Geheime Opening naar de andere wereld, met mythische zuilen, tempels, sterren, offers zonder bloedvergieten, transfiguratie. Het vlees wordt er niet woord maar gezang, lid wordt lied. Ten slotte is alle beweging geculmineerd in het opgestegen zijn naar de steile vloer van de hemelkoepel, het uitspansel, gespreid als een tent. Het zijn de mooiste regels van het gedicht: ‘Upon the steep floor flung from dawn to dawn / The silken skilled transmemberment of song;’. Op dat ogenblik, waarin de ruimte op zijn ruimst is, vindt de overgang plaats, de eenwording.
Er is in het gedicht, ondanks alle beweging, geen ontwikkeling van vooraf naar