| |
| |
| |
Marc Nagtzaam, z.t. (most things not), 2001
| |
| |
| |
A.F.Th.
Lampion van de liefde
Uit Moeilijke voeten, Homo duplex 1
Ik kan me niet eens fatsoenlijk aan u voorstellen, want ik heb mijn naam verkocht.
Een rottijd geleden alweer. Voor een habbekrats.
Vandaag de dag is het voor een Engelse lord of een Franse vicomte de gewoonste zaak van de wereld om, samen met het familiewapen en een stuk of wat extra titels, tegen forse betaling zijn naam van de hand te doen. Aan de Russische zakenmaffia, bijvoorbeeld, die er goede sier mee maakt in vergulde briefhoofden. De klad zit in de adel. Hertogen, graven, prinsen - het zijn tegenwoordig allemaal bezoldigde donors van blauw bloed, dat wordt gebruikt in spots voor diep absorberend maandverband. Televisiekijkers die hun geweldsfilm onderbroken zien door een reclameblok, wensen in deze kleine pauze niet geschoffeerd te worden met al te realistische tomatenketchup. Het zou ze de lust in verder kijken kunnen benemen. Stuk voor stuk verre afstammelingen van horige pachters en kleine handwerkslieden, die ooit sidderden voor het blauwe bloed van hun broodheren. Ook die tijd staat me bij.
Begin jaren zestig van de vorige eeuw was het nog iets nieuws, je naam in de verkoop gooien. Concurrentie was er hoegenaamd niet, maar er werd rottig voor betaald. Een grijpstuiver. De moeite niet.
Ik heb mijn naam niet aan de Russen verkocht, maar aan de Amerikanen. Uit een soort snobistische solidariteit, ook dat nog. President Kennedy, die zijn hart opvrat bij het zien van wat de Sovjets in de ruimte presteerden, riep op tot een keihard programma, dat nou eens eindelijk de mens op de maan moest brengen. De nasa zocht nog naar een geschikte naam voor het project. Ik heb een afspraak geregeld, en ze mijn diensten aangeboden. De heren waren meteen geïnteresseerd. Prijsopdrijving - geen moment bij stilgestaan. Ik accepteerde wat ze boden, inclusief een bonus voor elke voltooide vlucht plus eentje extra voor elke geslaagde maanlanding. De kleine lettertjes van het contract liet ik, stom genoeg, ongelezen. Ik dacht dat ik bijdroeg aan een goed doel.
Uit de overeengekomen prijs kon je opmaken dat de nasa of heel gehaaid en op de penning was, of weinig vertrouwen had in de eigen plannen. Het kon ook zijn dat de waarde die ik hechtte aan mijn eigen naam en status tanende was. Ooit had ik mijn burelen in de navel van de wereld. De grote mannen van die dagen, ik heb ze allemaal aan mijn loket gehad. Mijn kluizen waren gevuld. ‘De stralende’, zo werd ik in de wandeling
| |
| |
genoemd, ‘de schitterende’. Jawel. Nergens voor nodig mijn licht onder de korenmaat te zetten. Ik had de maan zelfs als mijn kapspiegel binnen handbereik.
Eigenlijk is de maan het domein van mijn tweelingzusje, maar weten die Amerikanen veel. De Europese oudheid, dat is allemaal Chinees en latijn voor ze. Luidruchtig ermee goochelen, dat wel, als het ze zo uitkomt, maar zonder enig begrip of inzicht.
Als hemellichaam leek de maan me miskend. Ten onrechte, want welke kale, beslagen lamp kon zich erop beroemen de zon zelf als lantaarnopsteker in dienst te hebben? Als lampion van de liefde kon ze al duizenden jaren niet meer stuk bij minnende paartjes - en dat was nou juist wat er zo ondoordacht bleek aan mijn besluit. Op de avond van 20 juli 1969 (21 juli Europese tijd) werd de maan als schemerlamp van de liefde met voeten getreden, en dus min of meer vernietigd. In mijn naam. Ik had me onvoldoende gerealiseerd dat mijn status tot in lengte van dagen gekoppeld zou zijn aan een missie die tot taak had het bezielende licht van de maan te corrumperen met menselijke schaduwen.
Het programma ging al snel onder een ongelukkig gesternte van start, zoals alleen de alleroudsten onder u zich nog uit de kranten en van de televisie zullen herinneren. In januari 1967 werden drie astronauten tijdens een oefening in capsule numero 1 verteerd door een vuur van 800 graden Celsius. De Russen klonken elkaar nog een wodka toe. Het was ook om moeilijkheden vragen, die naamgeving. Een naar mij genoemde tempel brandde af in de zesde eeuw voor Christus. (Ik heb nog altijd moeite met dat voor en na Christus. Halfgod van dertien in een dozijn, die eventjes de Tijden opnieuw laat beginnen. Alsof ik uit een primitieve voortijd stam. De man had overigens wel het Grieks nodig om zijn leer te verbreiden. Sinds ik weet wat in het Nederlands een ‘inrichting’ is, vind ik die afkorting boven zijn kruis - i.n.r.i. - een wel erg sinistere vooruitwijzing naar het soort instituut waartoe zijn kerk zou uitgroeien.) Er zou nog meer ellende van komen. Niet dat ik me financieel bekocht hoefde te voelen. Van het bedrag en de bonussen heb ik het een aardig tijdje uit kunnen zingen. Ik moest wel, in die goddeloze en godenloze tijd. Niks te makken verder.
In mijn naam pisten Amerikaanse astronauten jarenlang in een soort vacuüm, waarna hun urine de ruimte ingeblazen werd om voor eeuwig door het heelal te blijven slierten. Later kwam het woord wildplasser in zwang, voor een man die publiekelijk tegen een pui of in een gracht waterde. Druppelwerk, en nog strafbaar ook. De grote wildplassers waren daarboven werkzaam geweest. Het is wat u ziet, goudgeel uitwaaierend, wanneer u op een heldere zomernacht omhoogkijkt naar de sterrenhemel. Vloeibaar stofgoud. Het waren helden tot in het legen van hun blaas.
Na het eerste debacle liep het project zo gesmeerd, de ene vlucht nog geslaagder dan de andere, dat voor een ruimtecoup door de Sovjets werd gevreesd. Scenario voor een James Bond, bedacht door de nasa. Ze waren aan numero 11 toe, de eerste die een maanlanding zou uitvoeren. Ik heb gezien hoe Neil, Buzz en Mike in hun ruimtepakken
| |
| |
werden gehesen. Als naamgever mocht ik erbij zijn. Door de bijna religieuze toewijding had het tafereel wel iets van het ritueel waarmee de toreador en zijn gevolg, onder het toeziend oog van de Heilige Maagd, in hun brokaten kostuums worden geholpen. Een paar etmalen later kon de hele wereld op televisie zien dat er nauwelijks een groter contrast denkbaar was dan tussen het gracieuze, dodelijke ballet van de stierenvechter en de plompe dans als van een circusbeer die Armstrong op het maanoppervlak uitvoerde om een stijf kermisvlaggetje in de zanderige leegte te plaatsen.
Het was gedaan met de maan. Het Amerikaanse imperialisme had nu ook het domein van de liefde onder de voet gelopen.
Na de rampzalig verlopen vlucht van numero 13 kon ik wel fluiten naar die paar procent extra royalty's per geslaagde missie, waarin het contract voorzag. In de kleine lettertjes was bovendien sprake, dat zag ik nu pas, van een ‘voortzetting van de royalty-uitkering uitsluitend bij gelijkblijvende of toenemende belangstelling voor de vluchten onder het Amerikaanse televisiepubliek...’. Typisch een yankee rotstreek. Mijn inkomen werd onmiddellijk teruggedraaid toen bleek dat publiek en media hun interesse voor alweer de derde geplande maanlanding begonnen te verliezen. De mensen hoefden niet nog eens te zien hoe hun onbereikbare liefdeslampion werd opgeofferd aan wetenschappelijk prestige in een koude oorlog.
Hoogmoed voor de val. Na twee geslaagde en wereldwijd bekeken maanlandingen blaakte de nasa van zelfvertrouwen. Niet alleen sloegen ze nummertje dertien niet over, ze tartten de goden verder door de lancering van 11 april 1970 op 13:13 plaatselijke tijd te laten geschieden. Het gevreesde getal ging een eigen leven leiden. Twee dagen later, op 13 april dus, explodeerde er een zuurstoftank in de servicemodule. ‘Houston... we have a problem.’
Toen de missie hierdoor alsnog een mediaklapper werd, liet de boekhoudkundige afdeling van de nasa niets meer van zich horen. De televisie had het aanvankelijk laten afweten, en de numero 13 ook, dus contractueel kon ik nergens meer rechten op doen gelden. Mijn inkomsten hielden eenvoudigweg op.
Ik ga hier niet uitweiden over de ontploffing, en in hoeverre die het gevolg kan zijn geweest van een hartgrondig uitgesproken vloek in verband met de gederfde inkomsten. Kijk, als ik echt kwaad had gewild, dan zou ik de complete binnendruk in de capsule hebben laten wegvallen. Dan was er, door de plotselinge luchtledigheid in de bemande capsule, een heel andere explosie gevolgd: die van zuurstof in de longen, waarbij het bloed borrelend aan de kook zou zijn gebracht. De rest was dan een kwestie geweest van een eerlijk ruimtevaardersgraf, dat zich om de aarde en de maan zou blijven slingeren... tot in eeuwigheid...
Mijn eer te na. Liever nam ik mijn verlies, en keek ik uit naar een andere manier om in mijn onderhoud te voorzien.
| |
| |
Er was altijd veel te doen over lui die hun ziel aan de duivel zouden hebben verkocht. Eind jaren zestig van de vorige eeuw drong tot me door dat verkoop van de eigen naam, aan wat voor persoon of instantie ook, nog veel schadelijker en schandelijker kon zijn. ‘Ik heb leergeld betaald,’ hoorde ik in die dagen wel eens iemand zeggen. Het bedrag van mijn leergeld overtrof toen al vele malen de voor mijn naam geïnde som. Ik stond dus rood.
Het was bitter te bedenken dat ik mijn naam, door hem voor een zacht prijsje van de hand te doen, had opgestoten in de vaart der volkeren, terwijl ik er zelf alleen maar armer van werd. Niet alleen financieel. Mijn naam stond in alle encyclopedieën, ‘ruimtevaart’ was niet het enige lemma, maar ondertussen bezat ik niet eens een paspoort meer. Ik had contractueel afstand gedaan van mijn identiteit. Wie geen naam heeft, is een niemand. Letterlijk een nul. Zie dan maar eens aan de bak te raken.
(...)
Na de canard van Hurly Burly moest ik als de bliksem zien weg te komen uit de vs. Elders emplooi zoeken, en kijken of er nog iets van de oude voorspellende kracht restte.
In de wachtkamer van mijn advocaat stond een plastic globe van zeker een meter doorsnee, met een lamp erin verborgen, waardoor de oceanen hemelsblauw en de werelddelen feloranje oplichtten. Aan de muren hingen replica's van antieke wapens. Ik haakte de langste degen los die ik kon vinden, en dreef de punt op de plaats van Los Angeles de bol in. Zo ver mogelijk weg, aan het andere eind van de wereld, daar moest ik zijn, kon niet verdommen hoe het heette.
Precies in het middelpunt van de aarde ging er iets mis. De namaakdegen, uit slap tin gegoten, verbrijzelde de lamp van de geheime lichtbron en ketste af op wat mogelijk een fitting was. Het lemmet raakte verbogen, en kwam tevoorschijn op een plaats die allerminst diametraal tegenover la lag. Uit een stekkerdoos aan de plint spoten wat blauwe vonken. Binnenin de globe had het even geweerlicht, voordat het er helemaal donker werd. In mijn elleboog en oksel tintelde de elektrische schok na. Ik bevrijdde mijn hand uit het gevest. Uit de openingen in de bol steeg een vuile, zwarte rook op, die diep en scherp in mijn longen groef. Met een lachwekkende snelheid smolt rond het fragiele geraamte de plastic mantel weg. Mijn adem inhoudend knielde ik neer, en bracht mijn gezicht zo dicht mogelijk bij de plek waar de degenpunt tevoorschijn stak. Ergens in de buurt van Denemarken. Rdam, las ik in de kleinst denkbare lettertjes. Rdam. Als daar mijn bestemming lag, in godsnaam dan maar. Rdam - de naam smolt voor mijn ogen weg.
| |
| |
| |
Blauwdruk van het wiel
Uit Moeilijke voeten, Homo duplex 1
Vanuit mijn positie lijkt het alsof de atmosfeer op aarde in de loop van de duizenden jaren ijler is geworden, minder terneerdrukkend. De dieren durfden zich op hun achterpoten te verheffen, zonder meteen weer om te vallen - en herademden. Alleen om te paren kropen ze nog op handen en voeten over elkaar heen, maar ook daarvan ontdekten ze op den duur dat het eventueel staande kon. Een beetje door de knieën zakken, wat pas- en meetwerk, en hij zat.
Een evolutionaire revolutie werd dat later door wetenschappers genoemd, die verheffing op twee benen, of: een revolutionaire omwenteling. Wij, hierboven, zagen geen omwenteling, behalve die van de planeet zelf, en daar waren we al heel lang aan gewend. De dieren die, in rechtopgaande staat, later tot ‘mensen’ werden omgedoopt, bleven gewoon door de driecomponentenlijm die zwaartekracht heet met hun voeten aan de grond kleven. Met een plakkerig geluid verplaatste hij zich op zijn zuignappen, en probeerde zijn logheid te compenseren door sportief verend te lopen, wippend of draaiend met zijn kont, nichterig. Af en toe een vreugdedansje om niks, een misplaatste kuitenflikker, een hink-stapsprong... De aarde trok hem snel naar zich terug. Gelukkig voor ons, zijn publiek, wist hij zich niet van de bühne los te maken.
Later vond hij, geheel overeenkomstig zijn luie aard, het wiel uit. Zo leerde hij zich verplaatsen zonder zijn voeten te hoeven gebruiken. Alles liep op rolletjes. Maar ook die wielen bleven aan de aardkorst plakken. Ze liepen vast in de modder, in het rulle zand, en voor het overige zongen ze - ratelend, zoevend, suizend - van de kleverigheid van de zwaartekracht, met als tweede stem het geklepper van de paardenhoeven.
Hij gaf niet op, en juist daardoor was hij voor ons een onuitputtelijke bron van vermaak. De wielen bleken een aardig hulpmiddel te kunnen zijn bij het zich verheffen van de korst. Hij werd een fietser met hoekige vlerken, een vleermuis op wielen. Maar zie, de aarde bleef trekken. De gevederde cyclist buitelde de heuvel af, de afgrond in.
Hij probeerde het opnieuw. Het lukte. Wij vreesden al dat het arenatheater Aarde, het wereldwijde rollenspel, de kooigevechten in de menselijke tredmolen hun langste tijd gehad hadden. Maar nee. Het waren maar enkele uitverkorenen die per ruimteschip gelanceerd werden. Ze keerden even snel weer terug naar de thuisbasis. De knusse beslotenheid van de zuurstoftent. Een interessant experiment, al met al: de acteur als toeschouwer, grommend van instemming.
Wat ik, uit hoofde van mijn obsessie, niet snap, is: waarom het zo lang duurde eer de mens het wiel uitgevonden had. Of liever: ik snap het wel, maar die wetenschap is zo
| |
| |
moellijk te verteren.
Wat is het meest opvallende aan een mens?
Zijn ogen. Haar ogen.
De wereld is een haakwerk. De wereld bestaat, en blijft bestaan, bij de gratie van haar eigen haakwerk. Het zijn de ogen en de blikken die, miljarden keren per dag, wereldwijd in elkaar haken. Twee paar ogen haken kortstondig ineen - en zie, er komt liefde van, of een gevecht, of allebei. Liefde. Oorlog. Grote aanmaak. Grote schoonmaak.
Twee paar blikken staan trillend als pijlen in elkaar. De wereld krijgt een bijna onmerkbaar zwiepertje, een minuscuul zetje, en raakt een microscopisch beetje uit haar baan.
Zo haakt de mensheid zichzelf een geluk en een ongeluk. Het moet 'm in de ogen zitten. Het zit 'm in de vorm en de tekening van de irissen, die rond zijn en spaken hebben, waardoor ze in al hun rondheid iets gekartelds krijgen. Irissen zijn tandraderen: ze rollen in elkaar over, en grijpen in elkaar. Het is het onverklaarbare uurwerk van de liefde en de haat. ‘Als blikken konden doden...’ luidt het cliché. Blikken kunnen doden. Ze doden. Om te doden hebben ze een moordmachine tot hun beschikking: de rest van het lichaam. ‘Hij kleedde me uit met zijn ogen’ is een ander cliché. Evenmin een onmogelijkheid. Zo kunnen ogen ook de liefde bedrijven.
Wie een medemens wat langer in de ogen durft te kljken dan voor paring of doodslag strikt noodzakelijk is, zal zich erover verbazen dat het zoveel voeten in de aarde had eer het wiel was uitgevonden. Van oudsher dragen de mensen een blauwdruk van Het Wiel in hun gezicht, veilig in kassen weggeborgen, en afsluitbaar - voor alle zekerheid in duplo, waarmee God ze, bijna ten overvloede, op het idee dacht te brengen dat twee wielen een voor mensenschouders ontilbare last kunnen verplaatsen. Als ontwerp, duizenden keren per dag te bestuderen, was het wiel er dus al veel langer dan die andere grote uitvindingen - het rechtop lopen, de stok, het vuur, - maar aan de eigenwijze mens was het niet besteed. De goeiige God brengt de mens op idee na idee, maar ze willen het niet zien.
Ze willen alles, van A tot Z, zelf uitgevonden hebben, en er patent op nemen. God zelf claimen ze als hun uitvinding. Geen mens zou de ontwerpen en uitvindingen van zijn eigen creatie willen plagiëren.
| |
| |
| |
Spookrijders De Movo-tapes no. 14 kant B/31.VIII.'97
Uit Moeilijke voeten, Homo duplex 1
De twee apparaatjes hebben de neiging van elkaar af te glijden. Ik moet ze goed opeenklemmen, niet te losjes en niet te vast, zodat het ene het dunne geluid van het andere kan opzuigen, en ik ook nog een vinger overhoud om in geval van nood met twee handen verder te sturen.
Zo ja, precies goed.
In Hooliganië, bij de jongens van De Kern, heb ik er altijd een goede lach mee gehaald, met dat zeegataccent van ze. Ik zal het nu eens op de heren van De Pit zelf uitproberen. De Quizmaster, Orang Liplap, King Kongsi... ze zullen schrikken van hun eigen toontje. Opgepast, mijn duimnagel is op weg naar het hart van De Pit. Kijken of hij wakker is. De zoemer gaat over.
‘Cankrien.’
‘Tibbolt hier. Zeg, chef, die Amsterdamse jaudenkankerlijers sturen op een onderonsje aan. Die tyfusteringzooi...’
‘Thibaut? Ik kent geen ene Thibaut. En al heeltegaar geen Thibaut die mij met chef mag aanspreken. Ken meneer bij toeval die bezorgdienst voor bloemen, de Fleurop? Nou, ik bent van de Pleurop. Dat is alleen voor grafkransen, op het dierenkerkhof. Dus pleurt op, tyfushond, anders...’
‘Tibbolt Satink is de naam. Ik bel namens de Adamaan hang. Om een afspraakje te regelen.’
‘Ik doet geen zaken met de officiële supporterskliek. Die gore stinkjaudentroep.’
‘Kom, meneer Cankrien. Ik dacht dat ze bij De Pit wel wat beter ingelicht waren. Mijn vader heet toevallig ook Satink. Die is voorzitter van de kliek. Ik ben van De Kern. Ik bel namens Rinck Bervoets.’
‘Een telefoontje plegen namens een dooie...’
‘Hij leeft als de pest. En als we tot een onderonsje komen, zal hij leven als nooit tevoren. Vat dit gerust als een waarschuwing op.’
‘Zeik Mombarg daar maar mee aan zijn harses. Dat is De Honderdman. Die gaat daarover.’
‘Is hij daar?’
‘Ik ziet hem nergens niet. Hij woont hier boven de kroeg. Ik heeft geen idee of hij thuis is. Best mogelijk dat hij op dit uur ligt te huttemannen met Zoortje...’
‘Ik heb het nummer van zijn mobiel niet.’
‘Nul zes drie acht twee twee nul drie vier acht. Nou, tabee, kankertyfusjaud. Ik wenst jou alvast een mooie uitvaart.’
| |
| |
‘Dat beschouw ik als een uitnodiging. Ik kom graag naar je begrafenis op Crooswijk.’
‘Ik gaat Mombarg opdracht geven jou aan twintig hooivorken te rijgen, vuile jaudenhoer. Met een bajonet in je gore, hoerige reet op de kaup toe. Prettige hemelvaart.’
Opgehangen. Hands wet on the weel. Maar ik heb het gedurfd. Ik heb het gedaan. Ik klonk nog niet helemaal zoals Movo klinken moet, maar daar zal bij het volgende telefoontje verandering in komen. Wacht... verkeersinformatie. Even iets harder.
‘...zijn in de buurt van Knooppunt Hellegatsplein vijf tot tien spookrijders gesignaleerd, alle op motoren. Blijft u zoveel mogelijk op de rechter strook rijden, en probeert u de spookrijders met lichtsignalen te waarschuwen. Tot zover deze extra verkeersinformatie.’
Dat weten we dan ook weer. Al die Heaven's Devils zijn stekeblind, niet alleen de kleine mismaakte. God, God, wat een motorhelden. Een afslagje, en dan meteen de verkeerde weghelft op. Ik begrijp nu waarom ze zo heten. Ze zijn door de Angels de club uitgebonjourd, wegens gebrekkige kennis van de verkeersregels. Ook die jongens hebben hun erecodes.
Nu Mombarg bellen. Sabberita, laat Movo over mij vaardig worden. Laat ik me eerst even op de tegenstander concentreren. Er is door De Kern gespioneerd in wat die Rotterdammers hun supporterscafé noemen, maar dat in feite een ordinaire hooligankit is. Stanley Goeree Overflakkee, mijn eigen marron van Stoelmanseiland, heeft er een middagje goed rondgekeken, in dat Zora's Place. Het draaide op vechten uit, maar daar is Stanley nog nooit slechter van geworden. Mombarg is volgens hem een gezette maar krachtige kerel van begin veertig, tot in de Engelse sportrubrieken bekend als Momb-the-Bomb, omdat zijn specialiteit de kopstoot in de maag is. Stanley kan erover meepraten. Mombarg schijnt al bijna vijfentwintig jaar samen te zijn met zijn jeugdliefde. De Zora van het café dus. Ze hebben een zoon van ongeveer mijn leeftijd. Spionnen van De Kern hebben hem nog niet te zien gekregen. Hij gaat in ieder geval niet met zijn vader naar de wedstrijden van Erdam.
Genoeg. Ik zie de man voor me. Hij staat gebogen over het bed van zijn zoon, een of ander zwakzinnig gedrocht dat zich de hele dag door bevuilt, en nooit het huis uitkomt. Dan richt Mombarg zich op, want hij hoort de telefoon overgaan. Niet zijn mobiel, maar de andere. Movo aan de lijn. Laat het in godsnaam zo klinken.
‘Zora Witlox.’
‘Mevrouw Mombarg?’
‘Ja, die.’
‘Is je man daar ook?’
‘Zeg eerste eens wie je bent.’
‘Satink. Met een boodschap uit Amsterdam voor de heer Mombarg.’
‘Voor lui van de supporterskliek komt hij niet aan de telefoon. Doe verder dus geen moeite.’
‘Ik ben een andere Satink. De zoon. Ik bel namens De Kern.’
| |
| |
‘O. In dat geval... Nier! Oehoe, Reinier! Ga even tegen papa zeggen dat er telefoon voor hem is.’
‘Reinier... is dat je zoon?’
‘Je belt toch niet om een stamboom van onze famielje te maken, wel?’
‘Hoe oud is hij?’
‘Doet dat er iets toe? Op twee maanden na vierentwintig. Nou goed?’
‘Net zo oud als ik. Wanneer is hij jarig?’
‘Wou je een kaartje sturen? De eerste november.’
‘Krankzinnig. Ik ben van 4 november.’
‘Ja, dat kan gebeuren. Nou, mijn man is in aantocht. Fijne verjaardag nog.’
Ze heeft de hoorn neergelegd. Niet op de haak. Er staat een radio of tv aan. Als ik heel ingespannen luister...
‘...in het gezelschap van haar vriend Dodi, die eveneens de dood vond. De Parijse politie doet nog onderzoek naar eventuele betrokkenheid...’
Onverstaanbaar. Iemand heeft het geluid zachter gezet. Voetstappen. Ik ga dat taaltje van ze nog een keer imiteren. De aanduiding sociolect niet eens waard.
‘Ja, bedankt, Nier. Volgende keer iets harder kloppen. Niet dat gekrabbel aan de deur. Ik denk dan dat het de kat is.’
De stem klinkt slaperig, maar ik herken hem. De jongens van De Kern hebben een keer een telefoongesprek met hem opgenomen, en dat eindeloos afgedraaid. Nu hard zijn. Vandaag is Movo's geboorte. Knooppunt Hellegatsplein in zicht.
‘Met Tonnis.’
‘Ton nis wie?’
‘Ton nis Mombarg, wie anders?’
‘Ah, de centurio van de terroristen zelf.’
‘Mag ik ook weten met wie...’
‘Tibbolt.’
‘Ik ken in Rotterdam geen Tibbolt. Of waar kom je vandaanl’
‘Ken je dat niet raaien, cholere-Palestijn? Zijn jullie daar in Libanon allemaal van de pot gerukt?’
‘Amsterdam?’
‘De ouwe teef in eigen persoon.’
‘En wie ben jij dan wel?’
‘Satink.’
‘Satink, de...’
‘Precies. Ik heb een voorstel.’
‘Ik doe geen zaken met supportersverenigingen.’
‘Je hebt de verkeerde voor, mafketel. De voorzitter is mijn ouwe. Ik ben Satink junior.’
| |
| |
‘Nooit van gehoord.’
‘Komt nog wel. Op een dag kun je mijn naam niet meer horen.’
‘Nou, wees jij maar trots op dat antieke stuk famielje van je. De zeiksteel. Vertyfust de hele sfeer rond het moderne voetbal.’
‘Originele observatie. Ik spreek je niet tegen. Maar we moeten het over nog iets anders eens zien te worden. De overlevenden van de A-10 hebben nog een feestje met jullie tegoed.’
‘Het was me niet opgevallen dat er aan jullie kant overlevenden waren. Proficiat. A-10 mietjes noemen we jullie sinds die afgang.’
‘Geniaal. Wie dat bedacht heeft, moet van zijn baas drie keer per week de nietjes nummer 10 in het magazijn inventariseren. Met dat soort krachten werk jij.’
‘Je had het over een feestje.’
‘Ik zit in de auto...’
‘...had ik al gehoord, oud nieuws...’
‘...en nader uit de richting Zeeland knooppunt Hellegatsplein. Meteen na het viaduct is rechts een grote lap grasland. Ik stel voor dat De Kern en De Pit daar binnenkort de koppen eens bij elkaar steken. Nog een herkenningspuntje... Aan de derde lichtmast vanaf het viaduct hangt een camera tegen hardrijders. Het talud is daar wat minder steil... je kunt er gemakkelijk naar beneden...’
‘Je hoeft me niks uit te leggen, uitslover. Knooppunt Hellegat, zeggen wij, in goed Hollands. Ik ken de plek als mijn eigen balzak. Er zijn daar geen camera's.’
‘Vanmorgen hebben ze er een geïnstalleerd. Met mijn eigen ogen gezien.’
‘Al een datum geprikt?’
‘De zesde september.’
‘Zevenennegentig?’
‘Ja, wat dacht je dan? We kunnen niet wachten tot de volgende eeuw om jullie bloed te zien vloeien. Aanstaande zaterdag de zesde. Vier uur uur's middags. Of moeten jullie dan met de koters naar Blijdorp?’
‘Je treft het. Diezelfde avond moet ik in Hoek van Holland zijn, voor de oversteek naar Londen. Anders was ik er mijn nest niet eens voor uitgekomen, voor dat amateuristische gedoe van jullie. Trouwens, de zesde september... dan mis je het bloemencorso. Zoiets kunnen fijnzinnige mietjes zichzelf toch niet aandoen?
‘Een paar dagen later zullen we genieten van het bloemencorso op begraafplaats Crooswijk.’
‘Hellegat, zestien uur. Staat genoteerd. Ik moet wel nog met de achterban overleggen.
Ik heb het mobielnummer van Bervoets. Zonder tegenbericht kun je de datum alvast in je rouwadvertentie laten vastleggen.’
‘Een overlijdensbericht is voor jou niet eens nodig. Van jou vinden ze helemaal niks
| |
| |
terug. Zelfs geen vingerkootje.’
‘In jouw reet misschien.’
‘Je hebt een welgeschapen zoon van bijna vierentwintig.’
‘Een dreigement?’
‘Hoor je mij niet zeggen. Ik ben zelf van die leeftijd. Ik wil niet beweren dat het de mooiste tijd van je leven is, maar je hebt wel nog een hele toekomst voor je.’
‘O, dreig gerust. Ik zwicht niet voor dat soort chantage. Die jongen staat zijn mannetje wel.’
‘Daar twijfel ik nou juist aan. Hij komt nooit buiten, heb ik gehoord.’
‘Kon wel eens lelijk tegenvallen. Als ik jou was, zou ik voorlopig maar binnen blijven. Veilig onder moeders rokken.’
‘Daar zit, om zo te zeggen, mijn commandopost. Geheel tot je dienst.’
‘Blijf even aan de lijn, jodenhoer, als je per se zaken wilt doen. Er is iemand op mijn mobiel... Ja met Tonnis.’
‘...’
‘O, hij is het viaduct van Hellegat al voorbij? Ik heb hem net aan de lijn. Blijf hem in de gaten houden.’
‘...’
‘Gehoord, jodenlikker? Ze hebben je hartstikke getraceerd. Eén kik van mij, en ze rijden je finaal van de weg af. Mooie Thierry op zijn hijgend hert, dat stuurt zichzelf. Blindelings de baan op. Daar hoeffie niet voor uit zijn doppen te kijken. Ik heb die jongens wel eens een auto zien slopen zonder hun handen eraan vuil te maken... met alleen hun motoren... Een bumpertje zus, een portiertje zo. Die gasten flikken dat op hoge snelheid. Ze leggen je vakkundig op je zij in de berm, en laten niks als schroot achter...’
‘Ik ga ophangen. Het was me een genoegen.’
‘Gehoord wat er vannacht in Parijs gebeurd is? Ze jagen je zo een kromme tunnel in... zonder lichie op 't eind... Zo kwam ik vanmorgen op het idee.’
‘Tot zaterdag.’
Zo,die zijn we weer kwijt ook. De Honderdman begon een beetje drammerig te worden. Maar de afspraak is gemaakt. Een mooiere opmaat naar lijden en sterven van Movo had ik me niet kunnen wensen. Mijn vader had me zo eens moeten kunnen horeno.. Nee, Tibbolt, zolang je dat soort gedachten nog hebt, is het met je carrière als ander droevig gesteld. Dan ben je nog niet de compleet nieuwe mens die je voor ogen stond. Laat toch los, die ouwe. Je hebt niets meer met hem te schaften. Niets.
‘Je hebt een welgeschapen zoon van bijna vierentwintig.’
Ik hoorde het mezelf zeggen - met de stem van Movo. Op dat moment nam hij het roer van mijn ziel van me over. Ik voelde het.
Rijd ik te langzaam? De auto's achter me knipperen met hun koplampen. Het signaal is
| |
| |
niet voor mij bestemd. In de achteruitkijkspiegel zie ik twee, drie auto's die aan het inhalen waren gas terugnemen en rechts weer invoegen.
Ik tel er acht. Aan de verkeerde kant van de vangrail komen ze me tegemoet. Eentje, die met de langste voorvork, rijdt op kop, gevolgd door twee Heaven's Devils naast elkaar. Daarachter de mismaakte, ingeklemd tussen de schouders van zijn makkers. Duidelijker dan op de heenweg kan ik zijn gezicht onderscheiden. Slordig naast en over elkaar heen gehangen wasgoed, grauw en goor. Zijn donkere bril kijkt me aan. Het is geen blik. Ik leg mijn zwarte doosje maar even -
|
|