te lossen, en meestal redden we ons er ook wel uit. We voeren bijvoorbeeld een beslissingsregel in: we spreken af dat de oudste mag beslissen, of de ongezondste, of degene die het de laatste tijd zo druk heeft gehad - of we volgen de etiquetteregel dat niets eten altijd het beste is. We kunnen ook proberen het spel te veranderen door de uitkomsten opnieuw vast te stellen: we vragen de ober of de nagerechten héél erg lekker zijn (zodat u alsnog overstag gaat) of dat ze misschien verschrikkelijk dikmakend zijn (zodat ik er alsnog vanaf zie). En anders kunnen we het spel veranderen door de situatie te herschrijven en de belangen van derden bij onze afweging te betrekken: uw gezin wacht thuis met verlangen op u, dus moeten we het niet te laat maken: alleen koffie dan maar.
In de speltheoretische literatuur worden situaties zoals de nagerecht-impasse geconstrueerd om iets duidelijk te maken over menselijke interactie. Speltheorie is niet meer dan een hulptheorie voor de sociale wetenschappen en helpt om ingewikkelde situaties snel te analyseren. Zolang het om de keuze voor een nagerecht gaat, lijkt het formuleren van een spel misschien verdacht veel op academische Spielerei. Maar als de onderliggende structuur van onze nagerecht-impasse ons helpt om snel de structuur van politieke onderhandelingen in oorlogssituaties te doorzien, dan heeft de speltheorie wel degelijk ook praktisch nut.
De speltheorie kent een aantal beroemde spelen, zoals het Prisoner's Dilemma en het aanverwante Chicken. Van tijd tot tijd formuleert iemand een nieuw spel om een bepaald problematisch aspect van het sociaal menselijk gedrag aan te tonen, en ondanks hun ogenschijnlijke eenvoud zijn sommige van die nieuwe spelen zo complex dat er een uitgebreide discussie volgt.
Vreemd genoeg doen veel auteurs die zich in de discussie over een bepaald spel mengen er van alles aan om het spel zo snel mogelijk weer van tafel te krijgen. Als door de structuur van het spel een dilemma ontstaat, dan moet dat worden opgelost. Als de spelers in een impasse geraken, dan moeten ze daar zo snel mogelijk uit worden gered. Veel secundaire literatuur richt zich dan ook op het volledig herstructureren en veranderen van het spel. Je begint, bijvoorbeeld, met een spel over nagerechten en je eindigt met een spel over zeehondjesvlees. Aangezien het eten van zeehondjesvlees verwerpelijk is, zeg je, moeten beide spelers het eten ervan weigeren - zodat er van een impasse geen sprake kan zijn.
Deze secundaire angst voor impasses en dilemma's is begrijpelijk, maar niet terecht. Er is een goede reden om aandacht te besteden aan het spel in zijn oorspronkelijke vorm, met alle problemen van dien, en het niet meteen te veranderen in een ongevaarlijke variant. De oorspronkelijke situatie is immers juist in scène gezet om ons duidelijk te maken hoe ingewikkeld het sociale handelen kan zijn: het spel moet inzicht geven in structurele problemen die tot nu toe nog niet voldoende werden doorzien. Het is voor ons begrip van het sociale leven goed om even stil te staan bij de impasse rond het nagerecht.
Een spel kan bovendien, net als een filosofische paradox, de ratio tot verbazing verleiden. Wanneer we een speltheoretisch dilemma of een onmogelijkheid goed doordenken (en dat vergt tijd, en precisie) kunnen we in de abstracte structuur van het spel iets zien van ons onvermogen om het leven tot in alle details te beheersen.
Hier, met een vermoeden van dit onvermogen, begint het filosofische belang van het spel, en de literaire aantrekkingskracht. Hier ook begint mijn boek, en - tot slot - hier had ook onze discussie moeten beginnen.