| |
| |
| |
De laatste stelling
Menno Lievers
Marjolijn Drenth
| |
| |
| |
Menno Lievers
‘A very fine and engaging contribution, and of great interest to me’
In 1970 publiceerde de latere Nobelprijswinnaar Amartya Sen een artikel met de titel ‘The Impossibility of the Paretian Liberal’ (Journal of Political Economy, p. 78). Hij liet in dat artikel zien dat het economische beginsel dat we moeten streven naar een maatschappij waarin, indien ten minste één persoon de voorkeur geeft aan alternatief A boven B en de andere leden van die samenleving onverschillig staan tegenover de keuze tussen A of B of ook de voorkeur geven aan A, de maatschappij A moet verkiezen.
Dit zogenaamde Pareto-beginsel is, hoewel algemeen geaccepteerd, toch een vrij grove richtlijn om de handelingen van een maatschappij door te laten bepalen. Wat te doen als er naast meneer X die A boven B verkiest een meneer Y opstaat die juist B boven A verkiest? Het Pareto-beginsel biedt hier geen uitkomst. Daarnaast heeft het de ongewenste consequentie dat het ons voorschrijft een maatschappij te laten zoals die is, zelfs wanneer, in de woorden van Sen, ‘sommigen zich in weelde wentelen en anderen bijna uitgehongerd zijn zolang het lot van de uitgehongerden niet verbeterd kan worden zonder te beknotten op de pleziertjes van de rijken’. Bovendien druist het Pareto-beginsel in tegen onze meest bescheiden liberale intuïties, zoals dat wie een boek wil lezen, vooral zijn gang moet kunnen gaan.
Om dat laatste tekort aan te tonen bedacht Sen een gedachte-experiment. Twee lezers, een preutse en een ondeugende, moeten onderling uitmaken wie van hen een pikant boek, Lady Chatterley's Lover, mag gaan lezen. Er zijn drie mogelijkheden.
1 | Niemand leest het. |
2 | Alleen de preutse lezer leest het. |
3 | Alleen de ondeugende lezer leest het. |
De preutse lezer plaatst zijn voorkeur in deze volgorde: het liefste wil hij dat niemand het leest, maar als dan toch iemand het moet lezen, doet hij dat bij voorkeur zelf, dus: 1, 2, 3. De ondeugende lezer, daarentegen, wil juist dat het boek gelezen wordt en het leukst vindt hij het als de preutse lezer dat moet doen. Dus zijn voorkeursrijtje is: 2, 3, 1. Passen we het beginsel van Pareto toe, dan moet deze mini-maatschappij dus de voorkeur geven aan situatie 2: de preutse lezer moet het boek gaan lezen.
Die uitkomst is echter in strijd met de bescheiden liberale intuïtie dat het al dan niet lezen van een boek behoort tot het domein van beslissingen waarvan iedereen voor zichzelf mag uitmaken wat hij doet. Dus de preutse lezer hoeft het niet te lezen en de ondeugende lezer mag dat wel.
Sen nam deze casus op in zijn boek Collective Choice and Social Welfare en plaatste hem in een context waarin voorkeursrelaties, vaststellingen van welzijn en waardeoordelen werden besproken. Voorkeursrelaties zijn relevant, omdat het Pareto-beginsel mij niet helpt in een situatie waarin keizer Nero mijn hoofd wil afhakken en ik tegensputter. Vaststellingen van welzijn zijn relevant, omdat ik in mijn verweer tegen Nero een beroep doe op het argument dat mijn welzijn er meer bij gebaat is dat mijn hoofd op mijn romp blijft zitten dan dat het welzijn van Nero profiteert van het plezier dat hij beleeft aan het scheiden van mijn caput van mijn corpus (zie A. Sen Collective Choice and Social Welfare, p. 22). Waardeoordelen zijn belangrijk, omdat we door het Pareto-beginsel gedwongen worden te discussiëren over de morele inhoud van onze voorkeuren.
In het najaar van 1990 kwam ik voor het eerst in aanraking met de casus van Lady Chatterley's Lover toen
| |
| |
een Nieuw-Zeelandse studiegenoot tijdens een seminar een inleiding hield over dit onderwerp. De aansluitende discussie ontspon zich vooral over de vraag of er op ethisch gebied iets te weten valt (zogenaamd ‘moreel cognitivisme’) of dat iedereen vooral moet doen wat hem of haar goed dunkt (‘moreel non-cognitivisme’ of ‘subjectivisme’). Die discussie over ethiek was relevant, want het minimale liberalisme van Sen lijkt een moreel subjectivisme te vooronderstellen, terwijl hij zelf elders betoogt dat er op ethisch gebied wel degelijk iets te weten valt.
Stel, bijvoorbeeld, dat het gewoon waar is dat het slecht is om een bepaald boek te lezen, dan moet de maatschappij dat ook niet toestaan. Wanneer dat boek Lady Chatterley's Lover heet, lijkt deze positie wat overtrokken, maar anders ligt het bij Mein Kampf of wanneer we het lezen van een boek vervangen door het zien van zogenaamde smut-video's. In ieder geval maken deze voorbeelden duidelijk dat Sen's minimale liberalisme niet zo oncontroversieel is, als hij zelf aanvankelijk dacht. (Dit blijkt ook uit de secundaire literatuur die Sen's artikel heeft opgeroepen.)
September 1999 werd ik door de toenmalige redactie van De Revisor gevraagd of ik Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek van M. Februari en Marjolijn Drenth wilde bespreken. Ik voldeed graag aan dat verzoek, want ik was benieuwd naar een proefschrift waarin de casus van Lady Chatterley's Lover centraal zou staan.
Als proefschrift stelde het boek bij lezing teleur, zoals ik in mijn kritische bespreking schreef. Na een oppervlakkige beschrijving van de casus komt Drenths ‘oplossing’ van het conflict tussen Pareto en de liberaal zonder verdere argumentatie uit de lucht vallen: de Paretiaanse liberaal is een onmogelijkheid. Hij is een schizofrene fictie die een ‘meta-meta-ordening’ nodig heeft. Dit vormt blijkbaar de aansporing voor de schrijfster M. Februari om een Calvino-achtig verhaal te schrijven waarin de vertelster een vertelster introduceert die een verhaal vertelt over een verteller die een verhaal vertelt over een koppelaarster.
Wat te doen wanneer je als bespreker geconfronteerd wordt met zo'n boek? Wegleggen en naar aanleiding van het boek iets schrijven over wat zoal bij je opkomt? Lezen in het boek wat je er zelf in projecteert? Uitroepen ‘Moeilijk, ik begrijp er niets van, het gaat me echt boven de pet, maar prachtig!’ of: ‘Lang leve de voetnoot over de voetnoot!’ Maar nee, ik ben er eens goed voor gaan zitten, heen en weer naar de bibliotheek, lezen en nog eens lezen, en dit allemaal om goed te kunnen oordelen wat dit proefschrift nu eigenlijk waard is.
Dit is een proefschrift, zo wist ik, dus een tekst waarin de auteur een betoog houdt dat een conclusie rechtvaardigt. Zij spreekt zichzelf in dit betoog niet tegen, dacht ik. Ongevraagd vertoon van kennis zal ook zij als denkfout beschouwen, meende ik. Alles wat er in staat moet ik lezen als steun voor de conclusie van het betoog, hield ik mij voor. Als zij haar betoog niet conventioneel presenteert, heeft zij daar een goede inhoudelijke reden voor, dwong ik mijzelf te denken.
Een belangrijke sleutel voor de interpretatie van deze tekst ontleende ik aan het voorwoord: dat het ‘onderzoek ongeloofwaardig zou worden wanneer de onderzoeker zelf zich niet op de een of andere manier als multi-faceted zou willen presenteren’. Het daarvan te onderscheiden begrip van de meervoudige persoonlijkheid is de oplossing die Drenth aanbiedt voor de casus van Lady Chatterley's Lover. Na bestudering van het proefschrift kwam ik tot de conclusie dat die oplossing niet werkt, omdat het helemaal geen oplossing is. Daarnaast miste ik in het proefschrift zo ongeveer alles wat de casus van Lady Chatterley's Lover filosofisch interessant maakt. Een paar woorden over liberalisme, geen bespreking van moreel subjectivisme, geen bespreking van criteria voor voorkeursrangschikking.
| |
| |
In haar reactie op mijn bespreking geeft de auteur zes bezwaren.
1 | Dat ik de filosofische inzet van het boek heb genegeerd. |
2 | Dat ik niets heb begrepen van liberalisme. |
3 | Dat ik het innemen van een ethisch standpunt verwar met het verdedigen van een ethische opvatting. |
4 | Dat ik haar gebruik van het begrip ‘dubbele persoonlijkheid’ verkeerd begrepen heb. |
5 | Dat ik het verhaal van M. Februari over Julia verkeerd heb geïnterpreteerd. |
6 | Dat ik op honende en neerbuigende toon een wetenschappelijke discussie meen te kunnen voeren. |
| |
1 De filosofische inzet
Het eerste bezwaar is wellicht naar voren gebracht om aan te duiden welke kloof er gaapt tussen M. Drenth, et cetera, en mij. Ik ben voorstander van een tekst, zeker een filosofische tekst, waarin op zo eenvoudig en helder mogelijke manier een logisch geldig betoog voor een conclusie wordt gehouden. Dit klinkt simpel, maar is het moeilijkste wat er is. In deze opvatting sta ik niet alleen. Myles Burnyeat, filosoof en classicus, heeft eens opgemerkt dat je als lezer teleurgesteld raakt wanneer een inzicht niet gefundeerd wordt door een redenering, maar ook wanneer een ingewikkelde redenering niet tot verdieping van inzicht leidt.
Drenth zoekt het daarentegen in ‘een meer filosofische benadering van vorm, in relatie tot inhoud’ die zij vindt in een onderzoek naar de ruimtelijke aspecten van de tekst. Daaronder verstaat zij het volgende:
‘Simpel gezegd komt de ruimtelijkheid van de tekst voort uit een poging om de reflectie óp de tekst, die vanzelfsprekend plaatsvindt buiten het platte vlak van het geschrevene, op te nemen in de tekst. Dat kan niet anders dan door een driedimensionale (hyper)tekst te maken, die vervolgens weer in twee dimensies moet worden geprojecteerd. Het is lastig zo'n strange loop, maar je kunt het proberen.’
Ik ga over dit citaat geen grapjes maken; ik ga het verdorie serieus nemen. Het probleem met deze passage is dat het niet duidelijk is waar de woorden ‘de tekst’ naar verwijzen. Eerst lijken die te staan voor de gehele tekst van het boek, maar vervolgens, door de passage ‘de reflectie op de tekst’, naar een bepaald kernfragment van het uiteindelijke boek waarop commentaar geleverd wordt. Dit suggereert dat er een hiërarchie van teksten in het boek verstopt zit. Een dergelijke hiërarchie van teksten kan alleen bestaan als er een kerntekst (een object-tekst) geïdentificeerd kan worden, waarover gereflecteerd wordt in een meta-tekst.
Het boek opent met een voorwoord waarin M. Drenth de schrijfster M. Februari vraagt om een wederdienst. Dit suggereert dat de door M. Drenth geproduceerde tekst de kerntekst is, en het door M. Februari geschreven proza gelezen moet worden als meta-tekst. Deze suggestie wordt door de auteur van de repliek ontkend (dit zou een ‘beperkte lezing’ zijn). Er resten dan twee mogelijkheden. Of er is een andere object-tekst, bijvoorbeeld het proza van M. Februari in dit boek, en moeten we het stuk over de casus van Lady Chatterley's Lover lezen als reflectie op dat verhaal - deze interpretatie levert onzin op. Of er is geen object-tekst, maar dan is er ook geen reflectie mogelijk op die tekst. Onzin of geen reflectie, ze mag het zeggen. Ik vermoed dat ze door die ‘strange loop’ een beetje zeeziek, een beetje in de war is geraakt.
| |
2 Liberalisme
Wat mijn karakterisering van het liberalisme betreft: natuurlijk beweer ik niet dat het liberalisme voorschrijft elkaar de schedel in te slaan. Waar het om gaat is dat de morele argumenten om dat niet te doen van buiten het liberalisme moeten komen. Liberalisme moet altijd aangevuld worden met een ethische theorie, omdat het zelf
| |
| |
geen inhoudelijke ethische theorie is. Dit is ook wat Allen Gibbard bedoelt in het citaat dat zij tegen mij denkt te kunnen gebruiken: ‘Liberty is a matter of norms: to what rights people are entitled is directly a normative issue.’
| |
3 Ethisch standpunt versus ethische overtuiging
In haar repliek schrijft ze: ‘Als we het in de ethiek hebben over het innemen van een ethisch standpunt, dan bedoelen we niet veel meer dan dat we handelingen overwegen en beoordelen met gebruikmaking van morele argumenten.’
Interessant is hier het woordje ‘we’. ‘We’ hadden het, dacht ik, over de casus van Lady Chatterley's Lover. In haar bespreking van die casus vereenzelvigt M. Drenth de liberaal met de homo ethicus. Wat doet ze zodoende? Ze beweert dat wat van waarde is bepaald wordt door de voorkeuren van één individu. Dit is een vorm van ethisch subjectivisme oftewel non-cognitivisme en een inhoudelijke meta-ethische overtuiging. Zij maakt dus precies de fout waar zij mij van beticht.
| |
4 De dubbele persoonlijkheid
In haar boek maakt Drenth een onderscheid tussen één individu dat heen en weer wordt geslingerd tussen meerdere, onderling tegenstrijdige verlangens en één individu dat in diepste wezen twee persoonlijkheden is. De eerste noemt zij de ‘multi-faceted persoonlijkheid’; de tweede noemt zij ‘de meervoudige persoonlijkheidsstoornis’.
Het grote verschil tussen deze twee individuen, afgezien van het feit dat de eerste gezond en de tweede ziek is, bestaat erin dat de eerste wel tot een rationele beslissing kan komen en de tweede niet. Dr. Jekyll geneest de patiënt die mr. Hyde gaat vermoorden. De conclusie van Drenths proefschrift is dat de Paretiaanse liberaal uit Sen's gedachte-experiment gezien moet worden als een dr. Jekyll en mr. Hyde verhaal, als een wetenschappelijke fictie.
Ik vind dit letterlijk een oplossing van niets van de Lady Chatterley's Lover-casus, omdat zij geen antwoord geeft op de vraag waar het allemaal om begonnen is: welke van de twee beginselen, het Pareto-beginsel of het liberale uitgangspunt, moet zwaarder wegen?
In haar repliek geeft zij geeft toe dat zij deze vraag niet beantwoordt:
‘De conclusie van mijn boek luidt, kort gezegd, dat de theorie geen oplossing kan bieden wanneer het morele vrijheidsbeginsel in botsing komt met economische rationaliteit. (...) de afwezigheid van een theoretische oplossing betekent natuurlijk niet dat het dilemma volledig onoplosbaar is. De oplossing zal van ons, als handelende personen, zelf moeten komen.’
Als de kinderen om brood vragen, geef je ze een steen. Zij suggereert in dit citaat dat we alleen in theorie rechtvaardigingen moeten geven, maar dat we in de praktijk kunnen doen wat we willen. Dat klopt niet. Ook in de praktijk mogen we gevraagd worden om een rechtvaardiging voor ons handelen te geven. Die vraag dwingt ons tot reflectie en zo tot theorievorming. De scherpe scheiding die zij aanbrengt tussen theorie en praktijk bestaat niet.
Bovendien moeten we de vraag stellen wat het criterium is op grond waarvan we de ‘multi-faceted persoonlijkheid’ zouden kunnen onderscheiden van de meervoudige persoonlijkheid. Een dergelijk criterium is essentieel voor de stelling van haar proefschrift dat een individu dat probeert het beginsel van Pareto te verenigen met liberalisme niet slechts twee strategieën vergelijkt, zoals Amartya Sen meent, maar een onmogelijkheid is, een pathologische dubbele persoonlijkheid. Een expliciete formulering van een dergelijk criterium staat niet in het proefschrift. Wel zijn er de volgende aanduidingen. De meervoudige persoonlijkheid zou innerlijk verdeeld zijn en bestaan uit twee karakters. Dientengevolge volgt hij in zijn leven niet slechts één,
| |
| |
maar twee strategieën. ‘Hij wordt niet verscheurd door tegenstrijdige verlangens, maar door tegenstrijdige afwegingen van die verlangens.’ Er is in zijn binnenste geen bemiddelende instantie en derhalve geen integratiestrategie, in tegenstelling tot de ‘multi-faceted persoonlijkheid’.
Op grond waarvan meent Drenth nu dat de Paretiaanse liberaal een meervoudige persoonlijkheid is? Ze schrijft dat ze dit heeft laten zien en dat het ‘overduidelijk’ is, maar zo duidelijk is dat helemaal niet. De Paretiaanse liberaal is alleen een pathologische meervoudige persoonlijkheid indien hij altijd en overal tegelijkertijd wil vasthouden aan zowel het beginsel van Pareto als aan het liberalisme. Maar dat is een extra premisse die in Sen's oorspronkelijke formulering van de casus van Lady Chatterley's Lover niet voorondersteld werd. Nogal wiedes, want het is deze premisse en niet het conflict tussen het beginsel van Pareto en het liberalisme die de Paretiaanse liberaal tot een pathologische geval maakt.
Accepteren we die premisse wel, dan is het probleem ook meteen niet meer interessant. Dat is het uiteraard alleen als we ervan uitgaan dat het subject in de casus van Lady Chatterley's Lover een rationeel persoon is die moet kiezen tussen twee beginselen die tegenstrijdige consequenties hebben. Het is dus niet Sen die van de Paretiaanse liberaal een psychiatrische patiënt heeft gemaakt, maar Drenth.
Het hoeft vervolgens geen verwondering te wekken dat het onduidelijk blijft of ‘M. Februari’ en ‘M. Drenth’ namen zijn voor twee verschillende aspecten van één persoon of dat het de namen zijn van de twee persoonlijkheden die in het lichaam van de draagster van de naam M. Drenth von Februar wonen.
Ze schrijft zelf dat haar onderzoek ongeloofwaardig zou worden als ze zichzelf niet op de een of andere manier als ‘multi-faceted’ of dubbel zou presenteren. Ik vind dat een dun draadje om de geloofwaardigheid van je proefschrift aan op te hangen en ik ben bang dat het onder het gewicht van al die persoonlijkheden geknapt is.
| |
5 Julia
Ik moet M. Drenth von Februar gelijk geven: ik dacht dat het verhaal over Julia van M. Februari iets met het andere deel van het boek uitstaande had. Dit is een misvatting. Het verhaal is daar geen illustratie van, noch een complement. Het is volgens haar eigen zeggen ‘een expositie van het schrijverschap. Een instantie van het schrijven. Het prozagedeelte kan op verschillende niveaus Sen's gelijk bewijzen wanneer hij zegt dat de wereld rijker is dan ons wetenschappelijk werk suggereert’.
Uit dit citaat blijkt dat ik er ten onrechte van uitging dat de auteur in dit boek geen ongevraagd vertoon van kennis tentoonspreidt. Dat ik het mis had toen ik meende dat ik alles moest lezen als steun voor de conclusie en dat er een goede inhoudelijke reden bestond voor de onconventionele presentatie van de onderzoeksresultaten. Ik moet zelfs de aanname laten varen dat de auteur zichzelf niet tegenspreekt. Ze schrijft immers: ‘Ik hoop zelfs dat het verhaal niet volledig strookt met het wetenschappelijk argument van het proefschrift.’ Maar, zo begin ik mij inmiddels af te vragen, ben ik er dan ook niet ten onrechte van uitgegaan dat we met een proefschrift te maken te hebben?
| |
6 Hoon
Door de scherpte van mijn kritiek op het proefschrift loop ik het gevaar, aldus de auteur, dat ‘mijn parmantige kritiek op andermans denkkracht als een boemerang naar mij terugkeert’. Nou, ik geloof achteraf dat ik niet zoveel risico heb gelopen.
‘Dáár! Daar heb je je Dasein!’, schrijft ze in haar reactie. Ze kreeg behoefte aan ‘een filosofisch pop-up book, waaruit de vuist van de auteur naar voren zou schieten om de lezer een flinke klap op zijn neus te geven’. Nu
| |
| |
gebeurt dat een keer en dan wordt ze kwaad!
Dr. mr. drs. M. Drenth von Februar/Marjolijn Drenth/M. Februari reageert/reageren als een schooljuffrouw die in haar bips geknepen is. Ze loopt op een holletje naar schoolmeester Sen, die haar geruststelt: ‘A very fine and engaging contribution, and of great interest to me.’ Een regel die ik voor straf duizendmaal moet overschrijven. Ik doe dat graag, want deze uitspraak over het werk van de schooljuffrouw doet mij onmiddellijk denken aan een anekdote uit Oxford, waar Sen jarenlang gedoceerd heeft.
Een fellow van een college wordt gevraagd om een referentie te schrijven voor een voormalige student van hem die gesolliciteerd heeft naar een baan als filosofiedocent. De fellow schrijft: ‘Dear Sir, Mr. K's command of the English language is excellent, and his attendance at tutorials has been regular, Yours Sincerely, Dr. ...’ Het gaat in deze mededeling, net als in die van Sen, om de informatie die wordt achtergehouden (‘een innemende bidrage’, maar waaraan dan wel? ‘of great interest to me’, dus niet voor de wetenschap?). Laat ik, om ook eens een spelletje te spelen, maar weglaten welke informatie ik achterhoud als ik de regel opschrijf: ‘A very fine and engaging contribution, and of great interest to me.’
|
|