De Revisor. Jaargang 27
(2000)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
De laatste stellingMuybridge, sow trotting (.031 second).
| |
[pagina 69]
| |
Arnold Heumakers
| |
[pagina 70]
| |
ziet: moeilijk is het niet om rationalist te worden, je hoeft alleen maar de feiten te negeren. Maar nu Kousbroeks karakter, al beginnen de contouren daarvan al een beetje zichtbaar te worden. In november 1998 was ik opnieuw zijn kop van jut, ditmaal naar aanleiding van het boek De horizon van Buitenveldert, dat ik het jaar daarvóór samen met de filosoof Ouderrans had gepubliceerd. Kousbroek sprak erover in Utrecht, tijdens de lezingencyclus ‘Schrijvende denkers’, die was georganiseerd door het Studium Generale. Het tweede deel van zijn lezing liet hij in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad afdrukken, het eerste deel verscheen een paar maanden later in het Nieuw Wereld Tijdschrift. De pensioenen van de krant zijn blijkbaar erg laag, getuige deze dubbele publicatie, want Kousbroek wist van tevoren (net als ik, die ook een lezing in de cyclus heb gehouden) dat de teksten bestemd waren om in een boek te worden gebundeld. Over dat boek kom ik zo meteen te spreken. Eerst de publicatie in NRC Handelsblad. Over de inhoud van De horizon van Buitenveldert krijgt de krantenlezer bij Kousbroek niets te horen. Het is toch allemaal ‘gezever’ wat Heumakers en Oudemans te berde brengen, zal hij gedacht hebben. Makkelijk. Het enige wat hem interesseerde, was het aan Heidegger ontleende waarheidsbegrip dat wij zouden hanteren. Kousbroek kon er niets anders in zien dan een gevoelsmatig subjectivisme. En naar aanleiding van enkele postmoderne historici schreef hij: ‘Alles is subjectief, alles is een socio-politieke constructie (dat is zuiver Heidegger).’ In een reactie in NRC Handelsblad (4-12-1998) maakte ik Kousbroek erop attent dat dit laatste klinkklare nonsens is. Wie Heidegger subjectivisme toeschrijft, weet niet waar hij het over heeft. Je kunt Heideggers waarheidsbegrip met enig recht relativistisch noemen, want bij hem ontbreekt Kousbroeks rationalistische geloof in een universele waarheid; waarheid is voor Heidegger per definitie eindig en contingent, maar met subjectivisme en gevoelens heeft dat niets te maken. Kousbroek had dus van Heidegger weinig begrepen, dat werd mij al snel duidelijk. Sterker nog: ik kreeg steeds meer het vermoeden dat hij ook niet veel van Heidegger wist, ondanks de vermelding in (dezelfde lezing) van zijn vroegere lectuur van Holzwege en van de colleges die hij in Parijs bij de Franse Heidegger-interpreet Jean Wahl had gevolgd. Mijn vermoeden veranderde in zekerheid toen ik de tekst van het eerste deel van zijn lezing onder ogen kreeg. Daarin memoreert Kousbroek zijn toenemende ergernis over het feit ‘dat veel van Heideggers denkbeelden op een arbitraire manier samenhingen met de Duitse taal, en dus niet universeel waren maar plaatsgebonden’. In de oorspronkelijke versie volgt er nog een onthullend zinnetje op: ‘Ik denk overigens niet dat Heidegger daar ooit enig vermoeden van heeft gehad.’ Je hoeft echt maar heel weinig te weten van Heidegger (bij wie de taalgebondenheid van het denken een van de hoofdthema's is) om de dwaasheid van zo'n opmerking in te zien. Toen ik Kousbroek hierover sprak, nam hij het bewuste zinnetje dan ook prompt terug. Heel verstandig, alvast één bêtise minder. Maar het andere zinnetje (‘dat is zuiver Heidegger’) viel niet meer terug te nemen, want dat stond al in de krant en kon dus in mijn publieke reactie onder vuur worden genomen. Wie schetst nu mijn verbazing, toen ik onlangs Kousbroeks lezing in het boek Schrijvende denkers teruglas: ook dat zinnetje was geschrapt! (Val een zin van Kousbroek aan en hij schrapt hem, val alles aan wat hij heeft geschreven en je houdt niets meer over.) Opnieuw heel verstandig uiteraard, maar nog niet geschrapt waren de beledigingen aan Oudemans' en mijn adres, terwijl ik hem toch geheel belangeloos had gewezen op de onzin waarmee hij zich bijna belachelijk had gemaakt. Gelukkig bleek in de titel van de lezing (‘Over oprechtheid’) nog wel iets van de oor- | |
[pagina 71]
| |
spronkelijke krantenkop (‘Wat ik hoor is onoprechtheid’) te zijn overgebleven. Je hebt alleen deze toelichting nodig om de ware strekking ervan te doorgronden. Net als in Gogols Dode zielen zijn het vaak de kleine dingen waarin iemand zijn karakter en neigingen onthult. Tot slot nog een tip voor Kousbroek. In zijn lezing vraagt hij zich af hoe de Chinezen ooit Heideggers denken van het Zijn deelachtig kunnen worden, aangezien hun taal voor het woord ‘zijn’ geen equivalent bezit. Ik kon het hem niet vertellen, totdat ik kortgeleden hoorde dat er wel degelijk een Chinese vertaling van Sein und Zeit bestaat. Misschien moet Kousbroek die maar eens lezen. Met zijn geweldige kennis van het Chinees zal hij er vast meer uit opsteken dan hij tot nu toe heeft gedaan uit het Duitse origineel en de Franse interpretatie. |
|