precisie die ik erg bewonder. Het psychologische detail, de kleine waarneming heeft die exactheid, die opmerkzame trefzekerheid die merkwaardigerwijs - juist omdat ze eigen zintuiglijk-psychische ervaringen onverwachts in woorden weergeeft - sterk verrast, ja, bijna een beetje pijn doet. Nieuw en gelukkig gevonden woordbeelden, die de herinnering aan bepaalde gevoelstoestanden oproepen met de kracht van een magische formule, hebben bij de ontvankelijke lezer een kleine huivering tot gevolg die een mengsel is van verrukking en ontzetting. Deze kostbare huiveringen - die de lectuur van de romans van Proust ons bijna tergend rijkelijk schenkt - beleef je af en toe bij het melancholiek-tedere boek van Hermann Grab.
Hij heeft veel van Proust geleerd - een nobele leerschool, slechts weinigen van ons jonge Duitsers zijn daar doorheen gegaan. Proust heeft - zoals een wetenschapper een nieuwe methode voor chemische analyse ontdekt - de techniek uitgevonden waarmee een nieuwe sensibiliteit, een nieuwe rijkdom aan het ervaren van de kleinste en moeilijkste dingen kan worden uitgedrukt.
Grab beschikt over deze techniek, alsmede over de welbeschermde ervaringsschat van psychisch-zintuiglijke indrukken. Hij mag het zich dus permitteren slechts een minimum aan handeling te bieden (hoewel diezelfde techniek, zoals Proust bewijst, natuurlijk ook voor groot maatschappijkritisch materiaal gebruikt kan worden). Grab heeft als materiaal niet meer dan de wandelingen in het stadspark, de kinderlijk-zwaarmoedige flirt; een schermles, een kinderpartijtje, een leerlingenconcert. Pas aan het slot wordt de handeling door enkele nogal ironisch aangebrachte verwikkelingen en kleine spelingen van het lot een beetje toegespitst. Door deze half schertsende ingreep wordt de studie aan het eind een kleine roman.
Ik bewonder hem niet alleen om de virtuositeit van zijn stijl; ik houd ook van hem om de innigheid van zijn gevoel. De jonge held, Renato, kijkt zowel met medelijden als met spot, angst en tederheid naar de dingen en de mensengezichten die hem omgeven; ja, er zit zoveel tederheid en concentratie in zijn blik dat wij van onze kant ontroerd naar Renato kijken, die schuchtere, gesloten knaap. We vragen ons af hoe hij zich in het leven staande zal kunnen houden. Maar als hij over dezelfde gaven beschikt als zijn schrijver - die zijn rijpere broer is -: de gave der wijsheid naast die van een ontvankelijk, edel hart - als hij met deze uitrusting een leven, dat hard zou kunnen zijn, tegemoet treedt, dan zal hij het wel aankunnen.
Eerder verschenen als recensie in: Die Sammlung, 2, jg., 7. Heft, Amsterdam 1935.