van de redactie
Waar de adjectieven de toon aangeven, is de zelfstandigheid in het geding. Het bijvoeglijke is het kenmerk geworden van recensenten en winkeliers, van leerplichtige jongeren en presentatoren, kortom van alle eigentijdse eigendunkelijken die hun vormeloze praatjes toevoegen aan wat het evengoed zonder hen kan stellen.
Niet voor niets pleitte Thomas Rosenboom daarom onlangs in De Revisor voor een ‘mannelijke stijl’. Zinnen waarin de woorden stevig staan, haaks en hoekig, daar ze niet van wijken willen weten.
Zeker ‘mannelijk’, en zelfs viriel, is de stijl van Tjalie Robinson alias Vincent Mahieu, de ‘Indische Hemingway’ en o.a. auteur van ‘Wharr-wharr-wharr’, wellicht het meest explosieve verhaal uit onze letteren.
In zijn correspondentie betoont Tjalie Robinson zich net zo geladen als in zijn verhalenbundels Tjies en Tjoek. Zijn brieven aan Maria Dermoût worden hier voor het eerst gepubliceerd. Kester Freriks ontdekte ze enkele jaren geleden bij toeval, tijdens onderzoek voor zijn biografie van de schrijfster van De tienduizend dingen. ‘Damn dit land van kaas en melk,’ berichtte Talie Robinson in '55 aan haar. ‘Ik wil slapen met een mes naast mij, niet met een leeslampje. Ik wil waken met een geweer over mijn knieën, niet met een encyclopedie.’
Ondanks dit geweld kan er in De Revisor gelukkig ook gefluisterd worden, zoals Nachoem M. Wijnberg doet in aarzelende poëzie die zichzelf het liefst tussen haakjes ziet geplaatst. En elders in het blad wordt er zachtjes, haast stilletjes gejubeld: door Kees Ouwens - in een mystiek (en mogelijk zelfs geil) gedicht, waar de voorzanger, ingaand tot troebel water, zich in leliën verstrikt.
En voor wie het dan nog niet begrijpt, zijn er speciale plaatjes afgedrukt.