je naaste - meer dan alle anderen, je naaste, zoals je weet dat jijzelf in diepte wezen bent - alleen -: de zwarte tussen enkel witten, de domoor tussen uitsluitend slimmen, de mismaakte, de ongelukkige... En er is nog een groep van onontkoombaar enkelingen. Intelligentie, zei de psycholoog Jung, is omgekeerd evenredig aan het aantal aanwezigen; en; net als kwaliteit - ik bedoel dan niet de kwaliteit om een auto te kunnen repareren of een vlieger op te laten. En uiteindelijk blijft er maar één aanwezige over, één intelligente, één kwaliteitsrijke - een eenzame, verbonden met niemand, met geen groep, geen cultuur, geen mode, geen soort of volk; een eenling, vatbaar, open voor elke mening, elke benaming, elk oordeel; en onmogelijk weg te duiken, te schuilen, je te beschermen, dat oordeel af te weren.
De eenling is verloren, en eenzaamheid is schuld, is verworpen zijn. Hij is bij voorbaat al schuldig, zichtbaar schuldig, onbedekt, zonder alibi in zijn verlatenheid.
‘Kom’, dacht de vandaal Brusselmans (eigenlijk een soort voetbalvandaal, verwant aan al dat voetbalgeteisem, al opereren die meestal als groep tegen groep, maar hij hoort erbij en ik zie zijn sportschoolgestalte al aanschuiven bij de falanx van pooiers en boeven op de tribunes van, laten we zeggen, Anderlecht, en wellicht overkomt hem dan ook, net als mij twintig jaar geleden, dat een van die stuitende cellenwoekeringen hem op zijn schouder tikt: ‘Hé joh, als jij een bakkie soep voor mij haalt, dan zal ik jouw haar voor je knippen’). Kom, dacht de vandaal Brusselmans op een regenachtige zondagmiddag, nadat hij zichzelf gepijpt had (of regenachtig..., zo is het niet in de wereld van Brusselmans, daar miespelt, druilt, sijpelt en zeikt het natuurlijk altijd), kom, welke eenzame, loslopende vogel zal ik nu eens pakken. Komaan, een lolletje - ik ben wat mat, nu ik mezelf zo gepijpt heb, nu even een echt nummertje maken, even van zwiep, zwiep, knal. Komaan, zo'n eenzame vogel die nergens bij hoort, die niets en niemand heeft om zich te verdedigen. Met zo iemand een lolletje maken een geintje... Groepen dat is niks; dat is trouwens allemaal al gezegd, daarmee val je niet op. Nee, iets ongedachts, iets opzienbarends. Zo'n enkeling die nergens naar op weg is, die nergens kan schuilen, alleen bij zichzelf, die zich niet kan verweren... (En als je die broeierige psychopatenblik van Brusselmans ziet, uit die rare vogeloogjes van hem - hij jat je zilveren lepeltjes waar je bij staat -, kun je je die gedachten voorstellen. Vooruit, ik zal ook maar eens kracht zetten: die rotkop. Een lulkwadraat die jongen.)
Kom, iets ongedachts, waar ze niet van terug hebben. Ann Demeulemeester: harige billen, apenreet - kan ook helemaal niet pijpen, net als Monika van Paemel in een bordeel werkt, of zo, maar zij kan ook al niet pijpen, en Kristien Hemmerechts ook niet; die bijt hem af met die tanden, en Hugo Claus..., moet maar een autoongeluk krijgen, die moeten ze maar doodrijden, die souteneur, die pooier, kan trouwens ook niet pijpen... net zomin als Jef Geeraerds - veel te harige kop -; die moet maar dood aan een hartaanval...
In deze wereld, waar tien procent van de mensen alles wat ze horen en zien kritiekloos voor waar houdt (als er een aflevering van de serie Maigret op de tv geweest was, kreeg de hoofdrolspeler, Jan Teulings, tientallen brieven. ‘Commissaris Maigret, ik zit met grote problemen, kunt u mij misschien helpen...’ enzovoort. Of bij het voddenboerenprogramma Stiefbeen en Zoon, met aanbiedingen van collega's als, ‘Ik heb nog twee balen geperste korsetten, is dat soms handel voor jullie...?’), en tachtig procent denkt: het zal wel niet waar zijn, maar toch, ze zeggen het niet zo maar... En wat blijvend zal zijn is de notie: die Ann Demeulemeester, die Monika van Paemel enzovoort, daar is iets mee. En meteen schiet de blik naar beneden; dat zit er achter, achter dat keurige, neutrale, zakelijke uiterlijk, ja ja: harige billen, apenreet; die kop, pijpen - want zo'n beeld is sterker dan welke waarheid ook. Je moet wel over reuzekrachten beschikken, om dat wat