De Revisor. Jaargang 27
(2000)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Zonder titel, 1997
| |
[pagina 64]
| |
Sipko Melissen
| |
[pagina 65]
| |
hun concentratie worden gebracht, verbeelden de pure contemplatieve potentie van het naakte lichaam. Zij staan buiten zondeval en zondvloed. Het idee om aan de hand van zo'n ideale schoonheid de duizelingwekkende tocht naar het hogere te ondernemen was prachtig, maar op deze plek een absolute ketterij. De schoonheid die gezocht werd, was niet de verloren eigen schoonheid, maar een schoonheid die je juist nooit had bezeten; het was een verlangen naar schoonheid die tevens waarheid was. De zondeval en de zondvloed hebben weliswaar een plaats gekregen in het scheppingsverhaal op het plafond, maar zij worden gepresenteerd als te verwaarlozen voorvallen die de ziel passeert op weg naar de vereniging met het goddelijke. Als op 31 oktober 1541 het Laatste Oordeel wordt onthuld, is het bijna dertig jaar geleden dat Michelangelo de laatste hand legde aan het scheppingsverhaal. Michelangelo is dan zesenzestig jaar oud. In het Laatste Oordeel draait het om de tijd, en de voorstelling is vol dramatiek. Het Laatste Oordeel en Tommaso Cavalieri zijn onlosmakelijk en oorzakelijk met elkaar verbonden. Tommaso slaat bij hem in met de kracht van een bliksemflits. Hij is de lente en Michelangelo bloeit weer op. De bloesem die uitbreekt in de takken van de kromgegroeide perenboom verschilt in niets van de bloesem op de takken van het éénjarige appelboompje. De gedichten voor Tommaso tintelen van liefde en leven. Hij voelt zich herboren en Tommaso geeft hem de vleugels die hij nodig heeft om de wand te veroveren. Hij voelt zich weer dezelfde als toen hij de schepping schilderde. Er is alleen één verschil en dat verschil ziet hij als hij in de spiegel kijkt. De spiegel en de tijd hebben mij verraden. Zijn gedichten staan vol met klachten over de tijd die het lichaam aantast, over de huid die als een leren zak om hem heen hangt en uitdroogt en verschrompelt als afgevallen fruit. In een van de sonnetten voor Tommaso zingt Michelangelo de lof van de zijderups die zijn omhulsel opgeeft om een ander van handschoenen te voorzien. Zijn dood, zou je kunnen zeggen, laat hem pas geboren worden. Zo zou hij ook zijn dood dienstbaar willen maken aan zijn geliefde. Zijn huid zou als een gewaad het schone lijf van de geliefde moeten bedekken opdat hij hem de hele dag zou bezitten. Of mocht zijn huid alleen maar dienen als schoeisel dat de geliefde steun zou geven, als was het maar twee winters lang. Ik moest de titel van het essay, waarvan ik nog geen letter in de computer had staan, veranderen en meteen bij terugkomst zou ik de laptop van de slaapkamer verplaatsen naar de werktafel in de keuken en gewoon beginnen: De huid van Michelangelo. Ik hoopte dat Pim het een prachtige, suggestieve titel zou vinden. Om het raadsel te vergroten moest op het omslag niet de afgestroopte huid van Michelangelo worden afgebeeld, maar de naakte jongeman die op precies dezelfde hoogte, maar meer naar rechts, zijn rechtervoet op een wolk plaatst terwijl zijn linkerbeen achteraan komt, alsof hij zich traag uit de dood opricht en nog moet wennen aan het eeuwige leven dat hem wacht. Deze dromerige schoonheid kan zich moeiteloos meten met de ideale naaktfiguren die het plafond boven hem versieren. In de linkerhand houdt hij een bundel pijlen en met de rechterhand maakt hij een beweging alsof hij een boog spant. Het is de heilige Sebastiaan, soldaat uit het Romeinse leger, die vanwege zijn geloof in Christus wordt veroordeeld tot de doodstraf door middel van pijlen. De huid van de jonge martelaar is gaaf, de wonden zijn zonder enig litteken na te laten, genezen. Hij kijkt niet op naar de wedergekeerde Heer van het universum. Hij houdt de ogen neergeslagen en is verzonken in zichzelf, als iemand die zojuist uit een diepe slaap ontwaakt is. Volgens sommige bronnen heeft Tommaso model gestaan voor deze Romeinse soldaat en als dat zo was zou dat heel goed uitkomen voor het essay dat ik ging schrijven. Er is geen groter verschil dan tussen de huid van Michelangelo, die neerhangt als een verlepte bloem en de huid van Sebastiaan die dof glanst als een bloem die zojuist ontluikt. | |
[pagina 66]
| |
Een geliefd thema in de liefdespoëzie van de Renaissance is het advies dat de minnaar de geliefde geeft om de mooiste tijd toch vooral niet ongebruikt te laten voorbijgaan. In één van zijn Odes (‘A sa Maîtresse’) laat Ronsard de minnaar met het aanbeden meisje 's avonds terugkeren naar de roos die zij 's ochtends nog in bloei hebben zien staan. Als de minnaar ziet dat de roos z'n blaadjes heeft laten vallen, beklaagt hij zich over de wrede natuur die een bloei maar zo'n korte tijd laat duren. Van de roos wendt hij zich tot het meisje met de voor de hand liggende aansporing: pluk je jeugd! Ceuillez, ceuillez votre jeunesse! Kijk naar deze uitgebloeide bloem, zegt hij, zo zal de ouderdom ook jouw schoonheid tenietdoen. Het komt bij de minnaar uit het vers van Ronsard niet op, de les die de roos in petto heeft ook op zichzelf te betrekken. Uit niets blijkt dat de minnaar naar een van de Olympus afgedaalde God is op wie de tijd geen vat heeft. Misschien is hij zelfs ouder dan het meisje, maar zijn leeftijd of jeugd speelt blijkbaar geen enkele rol. Hij heeft de geliefde iets te bieden waarover zij niet beschikt, waarvan zij het geheim niet kent en nooit zal leren kennen, waar de tijd geen vat op heeft, ja, sterker nog, dat door de tijd alleen maar in waarde zal toenemen: zijn mannelijkheid. Hoe anders is de positie van de minnaar in het Spiegelrijk. De man die zijn oog heeft laten vallen op een jongen kan zich de avondlijke tocht naar de roos besparen. Hij doet er verstandig aan om het lokaal waar hij de jongen heeft aangesproken, vóór sluitingstijd, wanneer de felle lampen aan gaan, te verlaten. En als minnaar en geliefde even oud zijn, zullen zij beiden niet herinnerd willen worden aan het onvermijdelijke lot van de roos. In het Spiegelrijk is Narcissus de schutspatroon, maar als een schaduw volgt hem de jongste der titanen, die meer dan wie ook gevreesd wordt: Kronos. Niets staat hoger aangeschreven in dat Rijk dan de jeugd. Het sprookje van het Spiegelrijk is The Picture of Dorian Gray van Oscar Wilde. Als de uitzonderlijk mooie Dorian voor het eerst het portret bekijkt dat zojuist van hem geschilderd is, realiseert hij zich dat het de jongeman op het schilderij gegeven is nooit één dag ouder te worden. It will never be older than this particular day of June. Hij kijkt jaloers naar het portret; de tijdloosheid van het schilderij zou hém moeten toekomen. Hij zou willen dat de rollen omgekeerd waren, dat de afbeelding op het schilderij de tijd van hem, de afgebeelde, zou overnemen, zodat hij voor eeuwig jong zal blijven en het schilderij zal verouderen. For that - for that - I would give everything! Yes there is nothing in the whole world I would not give! I would give my soul for that! Op het moment dat Dorian deze wens uitspreekt, staat de tijd voor hem stil. Geen haar van zijn wimpers wordt nog gekrenkt, zijn lippen blijven vol, de huid van de wangen is fris en zacht als een bloem die aan het rand van het water door de wind wordt bewogen. Terwijl hij zich overgeeft aan alle geneugten die de God van het Victoriaanse Engeland verboden heeft, en bovendien een moord moet plegen om het geheim van het schilderij te bewaren, verandert het portret van Dorian in een man met afgrijselijke trekken. De kunst heet de plaats ingenomen van het leven en het leven die van de kunst. Dit sprookje kan natuurlijk niet goed aflopen en het loopt met Dorian dan ook niet goed af. Als hij na jaren het schilderij tevoorschijn haalt en het afschrikwekkend doorploegde gelaat van zichzelf ziet, wordt zijn geweten aangesproken. Op het moment dat hij een mes door het canvas steekt, doodt hij zichzelf. In dat fatale ogenblik herstelt de oude orde zich. Het schilderij ziet er weer uit als op de dag dat de schilder het afleverde en Dorian, die met één steek de opgehoopte tijd als een stortvloed over zich heen krijgt, is voor zijn eigen huispersoneel alleen nog te herkennen aan de ringen die hij aan zijn hand draagt. De tijd was blijkbaar niet opgeheven, maar opgehouden, als water in een stuwmeer. Het sprookje speelt met de wens die iedereen in het Spiegelrijk opjaagt. Youth! Youth! There is absolutely nothing in the world but youth!, zegt de man die Dorian aan het begin van het verhaal van zijn onschuld berooft. Nergens is de bekommernis met de tijd zo groot | |
[pagina 67]
| |
als in het Spiegelrijk. Je moet leven met de paradox dat jij het ideaal waar je naar op zoek bent, min of meer zee belichaamt - en zelf weet je heel goed in hoeverre min of meer. Je bekijkt de ander zoals de ander jou bekijkt; hij meet jou met precies dezelfde maatstaf die jij hanteert. En de maatstaf is de knaap of jongeman die, onbewust van eigen schoonheid, zijn onschuld nog niet verloren heeft. De tijd, die aan je vreet, verwijdert je steeds verder van de gouden standaard die opgeslagen ligt in het archief van het Ideeënrijk. Hoe lang duurt het Keizerrijk van de Jeugd? Zes, zeven zomers? In de psychoanalytische studie van een Amerikaanse psychiater wordt de grote schildering van de Schepping, op het plafond, een creatieve sublimatie van ‘homosexual longings’ genoemd. Als Michelangelo dertig jaar later, in de tijd van zijn grote liefde voor Tommaso, het Laatste Oordeel op de wand verovert, krijgt tegenover de homosexual longings ook de homosexual despair een plaats. Het is aan Bartholomeus om die wanhoop uit te dragen, door het ophouden van een afgestroopte huid die de zijne niet is. Er zit verontwaardiging in de blik waarmee de heilige naar Jezus opziet. Hij weet wat het is om gevild te worden. Het is of hij wil zeggen: kijk eens wat er met die huid gebeurd is! Doe jij er wat aan! De wanhoop hangt in het Laatste Oordeel weliswaar op een centrale plaats, maar is niet het einde. In het onderste deel speelt zich het eigenlijke drama af. Links rijzen de doden uit hun graf. Sommigen stijgen op naar boven, moeiteloos tegen de zwaartekracht in, aangetrokken door het paradijs als ijzervijlsel door een magneet. Op sommige wordt nog door engelen en duivels gestreden. Rechts slaat Charon de verdoemden met een roeispaan uit zijn boot, naar de oevers van de onderwereld, waar zij opgewacht worden door Minos. Het bovenste deel, ter linker- en rechterzijde van Christus, wordt gevuld met de vele gelukzaligen, die om elkaar te begroeten een wervelende menigte vormen; links bevinden zich voornamelijk meisjes en vrouwen, rechts voornamelijk jongens en mannen. Twee jongens, de stevige armen om elkaar heen geslagen, alsof zij elkaar nooit meer los zullen laten, kussen elkaar op de linkerwang. Twee andere jongens lijken op elkaar af te vliegen. De een drukt een kus op de lippen of de wang van de blonde jongen die wij op de naakte rug zien. Het verhaal dat de gidsen niet vertelden omdat zij het niet kenden, en dat ik nog moest schrijven, zou gaan over een liefde waar nog geen naam voor was, maar waar Michelangelo vanuit de diepte van zijn genie een beeldtaal voor had gevonden. In een gedicht dat Michelangelo in deze tijd voor Tommaso schrijft, verheerlijkt hij de prachtige ogen van de jonge patriciër waarin hij volkomen vrede vindt. Die ogen openbaren niet een vergankelijke schoonheid maar een schoonheid die niet voorbij gaat. In de ogen van Tommaso ziet hij God, die zijn ziel, die aan Hem gelijk is, met liefde vult. Als de ziel niet overeenkwam met zijn Schepper, zou alleen naar uiterlijke schoonheid gezocht worden, die bedrieglijk is. Van de vergankelijke schoonheid stijgt de ziel op naar de universele vorm van de schoonheid. Wat sterflijk is geeft geen vrede aan de ziel, en het tijdelijke beschikt niet over de eigenschappen van het eeuwige, zo lijkt het, want in de tijd veroudert de huid. Zingenot is geen liefde maar tomeloze lust, die de ziel doodt. Onze liefde, echter, maakt ons tot volmaakte vrienden op aarde, een vriendschap die in volkomenheid nog overtroffen zal worden na onze dood, in het paradijs. Dit liefdessonnet is op de wand achter het hoogaltaar in beelden geprojecteerd. De abstractie van de taal is omgezet in de concreetheid van de beelden. De drie lagen van de liefde die vriendschap heet, zijn in het Laatste Oordeel terug te vinden. In de onderste laag, het rijk van de dode zielen, koestert Minos de slang die wellustig in zijn geslacht hapt, ten teken dat de oorzaak van alle kwaad daar huist. Tussen hemel en hel zweeft de aangevreten huid van Michelangelo om te demonstreren dat het tijdelijk niet beschikt over de eigenschappen van het eeuwige. Daarboven, in het paradijs, zien we de volmaakte vriendschap in de twee elkaar omhelzende stellen. De tijd, de gevreesde boosdoener van het Spiegelrijk, is opgeheven. Het ideaal is bereikt: voor eeuwig jong en in elkaars armen. |
|