Van de redactie
In Het brute gebaar van de schilder verdiept Milan Kundera zich in de portretten van Francis Bacon en de achtergronden van diens ‘gruwelijke’ stijl. Hij ontdoet Bacon van de cliché's die zich aan hem hebben gehecht. Dat hij weet waar de schilder het over heeft, toont hij met een verhaal over een door angst en darmkrampen ‘opengereten’ meisje, dat het literair equivalent lijkt van een schilderij van Bacon.
Ondervraagd door Anthony Mertens spreekt Thomas Rosenboom zich uit over vrijwel alle aspecten van zijn schrijverschap. Na twee omvangrijke historische romans constateert de auteur: ‘Ik weet niet of ik uit ben op een vernieuwing van het genre. Ik weet zelfs niet of ik historische romans schrijf.’ Al pratend over het ambacht stuit hij op grondpatronen in zijn werk: ‘Die paradox, waarin het zuivere door het troebele wordt bereikt, waarin mijn helden het mannelijke zoeken maar op hun vrouwelijkheid stuiten, dat is op de een of andere manier een constante in mijn werk.’
Botho Strau× is een eenzame geworden. Hij stelt zijn visionaire cultuurkritiek in een opzettelijk weerbarstige taal en dwingt de lezer zo tot een aandacht die hij voor cultuurkritiek zelden meer heeft - omdat het allemaal immers al is gezegd en niets heeft uitgehaald. Is Strau× een verbitterd romanticus die spoken ziet of beseft hij beter dan de meesten wat komen gaat? Hij voorziet ‘een tijdperk van de trance’.
Ook Gerrit Komrij reageerde op Oek de Jongs essay over het wereldbeeld van W.F. Hermans. Hij hield een rede in Scheveningen en publiceerde die onder de titel De tranen der ecclesia's. Oek de Jong antwoordt met een satire op Komrij's Scheveningse performance.