Hoe de wereld beschreven moet worden
‘In de taal raken verwachting en vervulling elkaar aan’ Wittgenstein
Met dit themanummer nemen de redacteuren Jacob Groot en Kees 't Hart, na vijf jaar hun stempel op het blad te hebben gedrukt, afscheid van De Revisor. Nog een keer worden de sporen, die zij vanaf 1995 hebben uitgezet, benadrukt. ‘Een denkend tijdschrift’ heette het bij hun aantreden. Ook in dit nummer, dat werd bedacht en samengesteld door Jacob Groot, gaat het om een samenspel tussen literatuur en filosofie. Hij koppelde vijf auteurs aan vijf filosofische teksten: Kees Ouwens aan Ralph Waldo Emerson, Patricia de Martelaere aan James Conant, M. Februari aan Nelson Goodman, Dirk van Weelden aan Gilles Deleuze, Désanne van Brederode aan Stanley Cavell. Hun samenspraken bestrijken een breed register maar de leidraad is de stelling: we zijn verplicht te spreken waarover we moeten zwijgen.
Wat dat betreft zet het inleidende essay over Wittgenstein de toon: hier wordt een andere Wittgenstein opgevoerd dan we gewend zijn. Volgens deze andere Wittgenstein, de protagonist van dit nummer, bestaan ethiek en kunst juist bij de gratie van het onuitsprekelijke: ze vervullen het. De filosofie houdt op waar de literatuur begint. Dit is ook de opvatting van Kierkegaard, de andere denker die in dit nummer uitgebreid aan bod komt.
Voorts werden drie dichters uitgenodigd hun licht te werpen op werk van Donne, Hopkins en Whitman, inspiratiebronnen voor de nu aftredende redacteuren. Tussen de vertogen door flonkert het werk van andere dierbare schrijvers: we zien onverwachte, prachtige gedichten (Hans Faverey, Lela Zečković), proza dat de poëzie voorbijgaat (Verhelst), metafysische novellekunst (Melville, Michon). Kees 't Hart beluistert in de ongelukkige gelukzaligheid van ‘A Teenager In Love’ een religieus ritueel: opnieuw de kunst die een onmogelijk hoge taak volbrengt. Ten slotte vinden we in De Bibliotheek de lezer terug: drie stukken die getuigen van ‘het plezier van de tekst’.
De redactie