ik heb het leven toch al nooit zo leuk gevonden. En ik geniet er nu wel van, dat de meest uiteenlopende mensen me laten blijken dat ze me toch wel aardig hebben gevonden. Ik had me minder zelfverwijten moeten maken. Minder vaak moeten denken dat ik niks voorstelde. Dat ik niks met mijn talenten heb gedaan. Kennelijk hebben ze ook zonder dat ik veel heb uitgevoerd van me gehouden. Nou, dat kan ik nu pas aanvaarden, dat er van me gehouden wordt.’
‘Gevoelens van spijt?’
‘Nee.’
‘En gelooft u ergens in?’
‘In een heleboel. In de hemel, in reïncarnatie, in vergeving, in nieuwe rondes, nieuwe kansen, in het weerzien met mijn ouders, ook al had ik een vader die zijn handen behoorlijk los had zitten. Maar die man zal daarboven ook wel anders over die dingen zijn gaan denken.’
‘U zegt het alsof u het allemaal heel zeker weet.’
‘Ik heb het altijd heel zeker geweten. Maar meneer...’
‘Zeg maar Peter, Liesbeth.’
‘Meneer Peter, ik zal u eens wat zeggen. Ik heb me rot gelezen over al deze onderwerpen en heus niet kritiekloos al die spirituele kost tot me genomen, maar als je zo ligt dood te gaan, dan maakt het niet eens veel uit of je nou wel of niet denkt te weten hoe het metafysisch gezien allemaal met elkaar samenhangt. De Kübler-Rossjes en Raymond Moody's, de Rudolf Steiners en Mellie Uylderts en zelfs Jezus hebben het mooi gezegd, hoor. Maar het gaat vooral om wat je zelf ervaart. Niet om die theorietjes. Niet om de dingen waarin je gelooft, maar om je kinderlijke geloof zelf. Dat je onbevangen en zonder veel dogma's lol kunt hebben in de laatste dagen. Ik zou het woord God niet zo snel meer in de mond durven nemen als tijdens mijn leven.’
‘U twijfelt?’
‘Juist niet. Ik heb een prachtige ervaring gehad.’
‘Aha...’
‘Heel aards, heel zintuigelijk. Niks licht, of engelen, of serene muziek.’
‘U kijkt heel blij.’
‘Ik was ook heel blij. Ik was opeens met alles zo gelukkig. Met mijn man, met mijn dochter, met de artsen en het verplegend personeel hier, met mijn mooie pyjama, met al die bloemen, met mijn jeugd, met dit lichaampje al is het niet veel meer, met deze stad, met... ja, met die lekkere vanillevla hier en dat ze steeds verse ijsblokjes in mijn drinkwater doen. Ik wilde tegen iedereen iets liefs zeggen en iedereen kussen. Terwijl ik altijd dácht dat God zich bediende van buitenzintuiglijke verschijningsvormen en veel kosmische poeha. Tunnels met regenboogkleuren erachter enzo. Nou, dat is dus allemaal geklets. Ik heb ook tegen mijn man gezegd, ga niet steeds zitten mediteren naast mijn bed en steek in Godsnaam niet elke keer kaarsjes aan, want al staat dat ontzettend religieus, mijn man is vroeger priester geweest, echt religieus doodgaan heeft met genieten te maken. Met humor ook. U moet die stervende mensen lekker masseren of een leuk plaatje voor ze draaien en een dansje met ze maken, in plaats van met ze te praten over hun verdrongen boosheid!’
‘Goh.’
‘Bent u bang voor de dood?’
‘Ik heb al veel mensen zien sterven.’
‘Mijn man ook. Dat zegt helemaal niks. Dat is jullie beroep. Jullie hebben boekjes gelezen, jullie weten afstand te bewaren, jullie zijn theoretisch vertrouwd met opstandigheid, angst, aftakeling, twijfel, laatste biechten, rituelen... Knap hoor, maar ben jij, Peter, bang om zelf dood te gaan? Of je vrouw te verliezen?’
‘Banger dan u nu bent.’
‘Dat dacht ik al. En dat voelen bijna dode mensen haarfijn aan. Die denken “Wat moet ik met zo'n klungel van eind dertig die zo begrijpend knikt boven zijn dampende kop koffie?”.’
‘Dat zou best kunnen.’
‘Dat is zo. Dat zou u zelf ook denken als u lag te sterven.’
‘Ja.’