De Revisor. Jaargang 24(1997)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Henk Visch Zo langzaam stroomt het water nu en donkere ogen openen de avond opnieuw ontwaakt buiten adem vergroot en verouderd in flarden vermomd in hoge hoed in volle vaart onzeker onophoudelijk onderweg met stokken slaand in snelle auto's vloekend bij het keukenraam waarachter huilend een kind leert lezen verjaagd en verplaatst in hoge huizen slaand met de deuren schoppend en schreeuwend door vensters springend huilend en bebloed in alles spiegelt zich hetzelfde, ongewijzigd is de toekomst die opnieuw geopend wordt in broos gebed en rook heeft zich bevrijd van ongeduldig vuur [pagina 66] [p. 66] met gesloten ogen werd de wereld gemaakt met geopende ogen werd zij verloren en zacht wordt begraven het eeuwenoude mondgeschilderd blote been in vermoeide ogen zwaar bewaakte wilde tuin in de huizen dromen mensen dat zij slapen en zij weten niet dat hun verleden werd gewijzigd en verkocht een mooie vrouw wordt hard geslagen leven stroomt als zomerlucht over land en dorp zoveel voeten die zacht de bodem testen het vele groen met het grote blauw hoe lang houdt het stand de haas en de fazant zij staren beide in de verte ook bij de dood keren wij niet om steeds een kleed dat ons omhult en sluit als avond als slaap als sieraad onvindbaar in ieders herinnering een rokend kind spuugt in een brandend huis voortvluchtig en zwaargewond in het licht van grote vuren het valt en in het vallen valt het opnieuw en verdwijnt in de vergroting van het naderen als nacht en stilte straten worden opgebroken en steden herrijzen achter witte gloed de brief wordt niet geschreven [pagina 67] [p. 67] op het lege plein wordt niet gedanst men zweeft in oost en west en tolt verscheurd in noord en zuid verdraaid en gebogen verschoven en ontbladerd voor alles niets handen verlaten stil het lichaam en keren terug naar het pasgeboren kind van donker naar donker gaan wij van brandend huis naar brandend huis in kathedralen verbergen wij ons in diepe glans in een vloeibare wereld ademen wij nog vóór het glas in glimmend rond gelaat gevangen en vinden rust staand voor het nog te breken venster schokkend in wrede pauze gesloten is de hand aan het grote stuur hoe lang houdt het stand het lachend kind het edel hert de moeder met het blinde oog het afscheid in de middagzon donkere akker vergezicht teder web dat wacht in de hoge bomen rook is zoet, een oude voet, een huis is mond en moord zeg het niet [pagina 68] [p. 68] vele handen in het verboden beeld ‘fear will guide you from now on’ oog in oog met het stikkend dier in ondiep water vallend in elk woord vervuild in ieders bebloede mond dat ongevraagd het onvoltooide keert in niet te passen delen neen zeg het niet wat onverzoenbaar is zal onverzoenbaar blijven op een zonnig plein wordt onzichtbaar in het volle licht de keel doorsneden van een jonge man het witte bloed in open mond het lichaam geeft in vreemde roes ontvouwt haar droom te vroeg het oog verlaat het oog in het oog onrustig stotend aan holle muur wachtend op de val loensend en onvolledig voor alles te laat het volk tuurt reeds over ronde tafels in het mistig land van haar laffe meesters naar de zwakke oevers en in het zingen van trieste mannen stappen zwarte gestalten over een lange weg in vreemde bocht spiegels worden verplaatst en opnieuw gericht in oude bootjes wordt stil gevaren op stil water in de vroege ochtend met witte zeilen en stille jongens als filmster lachend onzichtbaar voor de spiegel [pagina 69] [p. 69] waar de ademhaling stokt in zoveel ruimte zoveel beweging in de avondwind vensters worden gesloten koude handen op een rommelige tafel vinden op wit papier een oud gezicht de zwakke schaduw is verschoven met groot gebaar werd iets dat te snel gegeven werd weer teruggezet in donkere nis hel verlicht in korte golfslag vroeger was alles anders trillingsvrij en ondergronds Vorige Volgende