Tijn Boon
Over de kus in ‘Mystiek lichaam’
Frans Kellendonk was een moralist die er niet voor terugdeinsde tot op het bot in eigen vlees te snijden, maar een zedenprediker was hij beslist niet. Zijn scherpe zelfkritiek ten spijt was en bleef hij hartstochtelijk de herenliefde toegedaan, of beter gezegd de mannenliefde, want zo hoffelijk gaat het er in Mystiek lichaam niet aan toe tussen Broer en zijn jongen.
Op een dwingende en compromisloze manier is die jongen voor Broer de liefde van zijn leven. Aan het eind van een doorwaakte bruidsnacht, precies halverwege het boek, ontmoeten ze elkaar in een adembenemend intieme kus - ‘een kus van een embouchure zo stevig en teder dat Broer eventjes werd verlost van zijn benepen Broerheid’.
Eventjes verlost van zichzelf, mond op mond, beleeft hij een moment van overgave, van zelfvergetelheid, van gemeenschap, om een sleutelwoord van Kellendonk te gebruiken. Zo'n kus is precies de ervaring waar de personages in zijn werk aldoor tevergeefs naar hunkeren. ‘Wie verlost me van mezelf?’ roept de jongeman uit Letter en Geest in gedachten uit - een vraag die daar vooralsnog onbeantwoord blijft.
Het is niet te veel gezegd dat de kus van Broer een lichtpuntje is in een universum dat voor de rest, wat de menselijke verhoudingen betreft, akelig donker is. En dat lichtpuntje is door het clair-obscur des te feller zichtbaar: telkens wanneer Broer zijn jongen ziet, is het alsof deze al het licht naar zich toe trekt.
Broer ervaart in de kus een gemeenschapsgevoel dat even authentiek is als kortstondig. De koude douche wordt meteen opengezet door zijn zus Prul, die getuige is van het tafereel en een meedogenloze banvloek laat neerdalen op de hoofden van de sodomieten: ‘Ingebeeld en dom zijn ze en eenzaam zullen ze sterven dat is waar hun mannenwaan toe leidt.’ Broer beseft dan met een schok dat ‘deze kus, die naar binnen toe van een onstuitbare ernst was en de kus van zijn leven zou blijken, van buitenaf werd opgevat als een koddige nepkus’.
Naar binnen toe, van buitenaf. De levenskus wordt binnenstebuiten gekeerd tot een nepkus. In miniatuur laat zich hier een dubbelzinnigheid, een gespletenheid aanwijzen die kenmerkend is voor Broers houding ten aanzien van de homoseksualiteit. Wat aan de ene kant een levensvervulling is, wordt anderzijds veroordeeld als een parodie op de heteroseksualiteit - niet alleen door Prul, maar uiteindelijk ook door hemzelf, als zijn jongen