| |
| |
| |
August Hans den Boef
De fantoompijn van Peter Handke of een huwelijksreis door een roerloos Servië met Adriaen Brouwer als gids
Es ist in Österreich, anders als in fast alle europäischen Ländern, nicht Tradition, daß die Schriftsteller sich in die Tagespolitik einmischen.
Peter Handke, 1986
Wat bezielde de Oostenrijkse auteur Peter Handke om in november 1995 een reis naar Servië te maken en daarover vervolgens een verslag te publiceren dat op zijn zachtst gezegd naïef over de toestand in dit land bericht en een aantal westerse media en opinion leaders onbarmhartig van eenzijdige manipulatie van het nieuws beschuldigt? De aangevallen media lieten die beschuldiging niet op zich zitten en sloegen genadeloos terug. Handke zou pro-Servisch zijn, de werkelijke slachtoffers bagatelliseren, een ‘Blut-und-Boden-verhaal’ hebben geschreven.
Al met al kreeg Eine winterliche Reise zu den Flüssen Donau, Save, Morawa und Drina oder Gerechtigkeit für Serbien (bij de voorpublicatie in de Süddeutsche Zeitung werden de delen van de titel wat sensatiebelust omgedraaid) tien keer zoveel aandacht als het boek dat Handke in 1994 publiceerde, Mein Jahr in der Niemandsbucht, een roman van 1000 pagina's. Een enkele journalist, zoals Marjoleine de Vos in NRC Handelsblad wilde nog wel aannemen dat Handke het goed had bedoeld met zijn ‘vredestekst’, maar vond desondanks ook het resultaat ‘potsierlijk’.
Het zou echter onjuist zijn om aan te nemen dat Handke een wereldvreemde literator is die argeloos de slangenkuil van de West-Europese media betrad. Want hoe begon Handkes literaire carrière ook al weer? In maart 1966 ontving Handke het eerste exemplaar van zijn debuut bij de Duitse uitgeverij Suhrkamp, de roman Die Hornissen. Het boek werd positief besproken. Zijn stuk Publikumsbeschimpfung ging in juni dat jaar in Frankfurt in première en werd onmiddellijk daarna in andere Duitstalige steden gespeeld; een eclatant succes.
Maar in april 1966 had hij al de aandacht getrokken. Hij nam toen op uitnodiging van de Gruppe 47 deel aan een serie lezingen in Princeton. De oudere Duitse schrijvers werden daar door Handke onverwacht en fel aangevallen op hun versie van het
| |
| |
neorealisme. Na een tijdje nam Günther Grass de handschoen op en waste Handke in de Münchener Abentzeitung stevig de oren. Sindsdien geldt het optreden in Princeton als een door Handke georkestreerde rel. Dat rel-imago sloot ook aan bij zijn provocerende toneelstukken, bij de happenings die hij van zijn optreden ging maken, bij het verbaal en non-verbaal koketteren met de popmuziek uit die tijd en bij zijn identificatie met de radicale studentenbeweging. Overigens was die identificatie niet onvoorwaardelijk: volgens Handke moest het domein van de literatuur waardevrij blijven; als schrijver wilde hij ‘ein Bewohner des Elfenbeinturms’ zijn.
Inmiddels is de publieksbeschimper uit de jaren zestig in zijn literaire werk de schrijver geworden van proza vol harmonie met de natuur, van de onschuld van een kind en van het gemeenschapsgevoel. Je vraagt je af hoe zo'n auteur anno 1996 nog een mediarel kan veroorzaken. En waarom moest Handke zo nodig in november 1995 naar Servië?
Naar eigen zeggen was de winterse reis het sluitstuk van een proces dat zich vanaf het voorjaar van 1992 in zijn hoofd voltrok. Aan de ene kant bleef hij in de Bosnische Serviërs allemaal kleine Sadam Hoesseins zien en vroeg hij zich af waarom niemand Radovan Karadžić vermoordde. Daarnaast begon hij steeds meer wantrouwen te ontwikkelen tegenover de berichtgeving in de internationale media. Hij realiseerde zich dat hij zelden Servische slachtoffers zag en van sommige foto's uit Bosnië vermoedde hij dat ze in scène waren gezet, waarbij hij er overigens van uitging dat de gefotografeerden werkelijk leden. Ook ergerde hij zich aan het onverholen leedvermaak in de westerse per bij de val van Krajina.
Handke wijst er verder op dat tot op de huidige dag niet 100% zeker is wie verantwoordelijk is voor de twee aanslagen op de markt in Sarajevo. Dat is geen dubieuze suggestie, maar een kwestie die door diverse internationale organisaties aan de orde is gesteld, in Nederland voor zover ik weet alleen in De Groene Amsterdammer.
Kortom, geïrriteerd door de oorlogsberichtgeving in de internationale media wilde Handke alleen vertrouwen op wat hij ter plekke zelf aanschouwde, zoveel mogelijk in de rol van passant. Hij gaat niet alleen, hij neemt zijn vrouw S. uit Parijs mee (later vertelt hij, in een onuitstaanbaar interview in Die Zeit, dat ze juist getrouwd waren en de winterreis eigenlijk ook een huwelijksreis was) en ze reizen rond in het gezelschap van twee Servische vrienden. De ene is de vertaler Žarko Radaković, die uit Keulen komt, de ander, Zlatko Bocokić, komt uit Salzburg waar Handke hem in een jukeboxcafé leerde kennen. Na twaalf ambachten en dertien ongelukken is deze man een soort naïeve schilder geworden, onder het pseudoniem ‘Adriaen Brouwer’, uit bewondering voor zijn zeventiende-eeuwse collega uit de Nederlanden.
| |
| |
Kun je tegen zo'n reis bezwaar hebben en bewijst de hevigheid van die commotie niet een beetje Handkes gelijk? Vind ik ook zelf niet de werkelijkheid in het voormalige Joegoslavië dusdanig gecompliceerd dat enige vorm van structureel partijkiezen mij onmogelijk lijkt? Word ik ook niet geregeld geconfronteerd met media die de cynische stelling van overste Karremans honderdtachtig graden omkeren en wel degelijk overtuigd zijn van het bestaan van bad guys (dé Serviërs) en good guys (dé moslims)? Trappen deze media daarmee niet in de val van de nationalisten, die hun schema van etnische stammenstrijd willen opleggen aan de werkelijkheid in het voormalige Joegoslavië? Is het niet opvallend dat je behalve in De Groene Amsterdammer zelden iets leest over moslim-benden en islamitische clearings? Ik besloot Eine winterliche Reise... vanuit een welwillende houding te lezen en daarbij ook niet uit het oog te verliezen dat Handkes betrokkenheid bij het voormalige Joegoslavië anders is dan die van zijn Franse en Duitse antagonisten. Het was immers altijd het buurland van Oostenrijk en bovendien heeft Handke Sloveense voorouders.
| |
‘Jugoslavija’
Omdat het niet de eerste keer is dat Handke zich over Joegoslavië en in het bijzonder over Slovenië uitlaat, wil ik de andere gelegenheden bij de lectuur van Eine winterliche Reise... betrekken. Merkwaardig is trouwens dat ik de betreffende passages nu veel belangrijker vind dan destijds; hoogstens maakten ze toen Handkes achtergrond een tikkeltje interessanter. Toen vond ik zijn Sloveense afkomst minder belangrijk dan dat zijn vader Duits soldaat was en hijzelf als kind in Oost-Berlijn woonde. De tijden zijn wel veranderd.
Omdat ik het oeuvre met terugwerkende kracht herlas, was het eerste voorbeeld dat ik tegenkwam ‘Noch einmal für Jugoslawien’ (14 augustus 1992 in de Berlijnse taz verschenen). Het begint als volgt: ‘Ein mögliches kleines Epos: das von den unterschiedlichen Kopfbedeckungen der vorbeigehenden Menschheit in den groszen Städten, wie zum Beispiel in Skopje in Mazedonien/Jugoslawien am 10. Dezember 1987.’ Dan volgen twee pagina's waarin Handke op een fraaie, beeldende en bijna filmische manier de tientallen hoofddeksels en hun dragers beschrijft. De boodschap, die al in de titel van het prozastuk wordt aangekondigd, is duidelijk een pleidooi voor een multicultureel en ongedeeld Joegoslavië.
Via een essay uit 1991, Abschied des Träumers vom Neunten Land. Eine Wirklichkeit die vergangen ist: Erinnerung an Slowenien, komen we veel meer te weten over Handkes betrokkenheid bij Slovenië. De aanleiding was dat Slovenië zich in juni 1991 tot onafhankelijke staat uitriep en direct door Duitsland als zodanig werd erkend. Handke vindt Slovenië een
| |
| |
postmoderne staat, een die niet uit rationele motieven, maar uit een slecht humeur is ontstaan. Er was immers al jaren een proces van liberalisering aan de gang.
Paradoxaal genoeg kwamen er juist tijdens de liberalisering uit Slovenië steeds meer chauvinistische geluiden. Slovenië zou een historische missie hebben - hoorde Handke in de jaren tachtig opeens -, zou een muur opwerpen tegen de ‘Bosniaken en Serven’, liefst twee keer zo hoog als die in Berlijn (het was nog voor de Wende).
Hevig windt Handke zich op als de Frankfurter Allgemeine bericht dat de Duitstalige Oostenrijkers aan de grens in Karinthië altijd zo goed konden opschieten met de Sloveense minderheid. In werkelijkheid werd hun taal systematisch verdrongen vanuit het Grootduitse streven.
Bij Handke is eerder sprake van nostalgie naar het oude Joegoslavië dan naar Slovenië zelf. Hiervan getuigt ook een passage in de novelle Versuch über die Jukebox (uit 1990, nog vóór de burgeroorlog), een liefdesverklaring aan het verschijnsel jukebox en vooral een beschrijving van de specimina die Handke zoal in de diverse hoeken van de aarde is tegengekomen. Er is uiteraard ook een jukebox in Slovenië, in een café met scholieren uit alle republieken van Joegoslavië die gezamenlijk enthousiast een lied zingen. Als refrein heeft het slechts één woord: ‘Jugoslavija!’
De verklaring dat Handke zich nergens in de wereld als vreemde zo thuisvoelde als in Slovenië, was juist dat daar het grote land Joegoslavië begon dat pas ergens bij Albanië en Griekenland weer ophield.
Handkes verhouding met Slovenië is ook het thema van een roman: Die Wiederholung uit 1986. Het is een boek dat ik destijds om verschillende redenen onderschatte, vooral de vele zweverige observaties over het vertellen zaten me dwars. Observaties die wel weer aansloten bij die in de onbenullige notitiebundel Phantasien der Wiederholung (1983), voor mij het dieptepunt in Handkes oeuvre. Maar met Abschied des Träumers vom Neunten Land in je achterhoofd spring je over de zweverige beschouwingen heen en lees je in Die Wiederholung opeens een concreet verhaal.
Het verhaal gaat over een Oostenrijkse jongen van twintig die rond 1960 een paar weken in Slovenië met vakantie was. Hoewel hij in Karinthië is opgegroeid, dicht bij de Joegoslavische grens, ervaart hij zijn vakantie als een openbaring. De omgeving overweldigt hem en hij voelt zich tussen de bevolking als een vis in het water. Bovendien is Slovenië voor deze jongeman niet zomaar het zonnige zuiden: het is de streek waar zijn familie vandaan komt. De taal, het Sloveens, wordt ook gesproken in het deel van Karinthië waar zijn ouders wonen. Een speciale persoonlijke band heeft hij met het gebied omdat een oudere broer, die hij nooit heeft gekend, daar enige jaren aan een landbouwschool studeerde en er later, in de Tweede Wereldoorlog, is
| |
| |
verdwenen. De verteller bezit een woordenboekje dat van zijn broer is geweest, plus een schrift met diens aantekeningen. Regelmatig denkt hij na over de betekenis van Sloveense woorden en raadpleegt hij de notities van zijn broer.
Het is wel jammer dat ik bij de verschijning van deze combinatie van ontwikkelingsroman, speurtocht naar de cultuur van de voorouders en naar de drijfveren van de verdwenen broer, de nawoorden niet kende die Handke bij zijn Sloveense vertalingen heeft gegeven. Het gaat om de roman Der Zögling Tjaž van Florian Lipuš (1981) en de gedichten van Gustav Januš (1983), beiden Sloveense Oostenrijkers. Maar vooral om de rede die Handke hield bij het verlenen van de Petrarca-prijs aan Januš in 1984. Bij deze gelegenheden vertelt hij uitgebreid over zijn persoonlijke betrokkenheid bij Slovenië. Zijn moeder en zijn grootouders van moederszijde waren Slovenen (de verdwenen broer uit Die Wiederholung was in werkelijkheid een oom). Het dorpje Griffen in Karinthië waar Handke in 1942 werd geboren, was op dat moment voor een groot deel Sloveens. Zo werd zijn grootvader ook door anderen dan door hem met het Sloveense ‘Ote’ betiteld en was diens achternaam Siutzs een transformatie van de Sloveense naam ‘Siveć’.
Over de taal vertelde Handke ooit dat hij die ‘gedwongen, en daardoor ongaarne’ op school had geleerd en al spoedig weer vergeten was. Toen hij in 1979 weer in Oostenrijk ging wonen, besloot hij de taal opnieuw te leren, niet uit een grammatica, maar uit de literatuur. Bij de lectuur van Lipuš roman voelde hij zich opeens thuis, meer dan ooit in de Oostenrijkse literatuur het geval was geweest, onthulde hij in zijn feestrede. Ook geeft Handke bij deze gelegenheid zijn visie op de geschiedenis van Karinthië. Volgens hem lag daar in de negentiende eeuw een van de kernen van de Sloveense cultuur.
Na de Eerste Wereldoorlog werd het grootste deel van Karinthië opgenomen in de nieuwe republiek Oostenrijk en emigreerde de meerderheid van de intelligentsia naar Joegoslavië; de blijvers pasten zich aan de Duitstalige cultuur aan en het Sloveense Celovec werd Klagenfurt. Tijdens het interbellum bestond het Sloveens slechts als een orale cultuur, teruggedrongen op het platteland. De Sloveense boeren werden in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers en de Oostenrijkers gedeporteerd of naar een concentratiekamp gebracht, een lot waarover bijna geen schriftelijke getuigenissen bestaan.
Ik begrijp nu dat Handke het lot van deze boeren in gedachten had toen hij zich in 1991 zo opwond over de snelle manier waarop de Duitsers en Oostenrijkers Slovenië hebben erkend, onder het mom van valse praatjes over de prettige contacten met de inwoners ervan.
| |
| |
| |
Fantoompijn
Er is in Eine winterliche Reise... zonder meer sprake van een grote continuïteit met zijn vorige werk over Joegoslavië en Slovenië. Pas nu krijgen we te horen dat Handke Die Hornissen schreef toen hij met een vriend op het eiland Krk met vakantie was. Uit deze tijd dateert zijn liefde voor Joegoslavië. Anno 1996 heeft de slotzin van Wunschloses Unglück plotseling een betekenis: ‘Später werde ich über das alles Genaueres schreiben.’
Servië kent hij slecht: zijn enige ervaring is een bezoek aan Belgrado, dertig jaar geleden. Als de auteur van een stuk waarin niet gesproken werd, was hij uitgenodigd voor een theaterfestival. Bij die gelegenheid voelde hij een onderhuidse spanning onder het publiek en verklaarde deze toen uit het feit dat die ‘balkantypes’ nog niet rijp waren voor een langdurig zwijgen op de bühne. Bij dat bezoek ontmoette hij Miodrag Bulatovié en hij vraagt zich af of er tegenwoordig in het buitenland nog weleens iemand aan deze man denkt die tot het eind van zijn leven met alles en iedereen de spot bleef drijven (met sympathie zal Handke in het vervolg ook naar andere auteurs en hun werk verwijzen, onder meer naar Ivo Andrić en zijn De brug over de Drina).
De afgelopen jaren weigerde hij categorisch uitnodigingen om naar het voormalige Joegoslavië te komen, omdat hij niet wilde dat men hem van partijdigheid kon betichten. Wel maakte hij ook tijdens de burgeroorlog herhaaldelijk tochten in zijn ‘wandelvaderland’ Slovenië. Zijn beeld van de nieuwe republiek is nog negatiever dan in 1991. Op de tv ziet hij de Sloveense president als een soort kelner buigen voor de West-Europese investeerders. Het hele land gedraagt zich als een projectie van het Duitse beeld van ‘een vlijtig en werkwillig Alpenvolkje’: op de ramen van boerderijen hangen affiches die de bevolking oproepen tot Europa-waardige properheid en de Sloveense radio draait tegenwoordig slechts plechtige, klassieke Europese muziek. Tot zijn verrassing hoorde Handke uit een wagen met een, daar nu zeldzame, Macedonische nummerplaat opeens ‘een tamelijk zacht staande oriëntaalse, al bijna Arabische muziek die hier eens met duizend andere deunen had meegespeeld en inmiddels om zo te zeggen uit het luchtruim was verbannen.’ Op dat moment voelt hij een fantoompijn. Een pijn in het Joegoslavië dat niet meer bestaat.
Een interessante laag in Eine winterliche Reise... en direct verbonden met de nostalgische herinnering aan het oude, multiculturele Joegoslavië is de roerloosheid, de behoefte aan een toestand die niet verandert.
Het eerste voorbeeld getuigt niet van veel fijngevoeligheid. Met plezier beschrijft Handke de ruilhandel die hij in Belgrado op straat waarneemt - hij wordt er werkelijk lyrisch van - ‘En ik betrapte mezelf toen zelfs op de wens dat het afgesneden zijn van het land - niet de oorlog - mocht voortduren; dat de ontoegankelijkheid voor de wes- | |
| |
terse of welke andere waren- en monopoliewereld mocht voortduren.’ De tweede keer dat hij de behoefte aan stilstand voelt, is wanneer hij zich met de ‘officiële’ Servische auteur Milorad Pavić in een kloostercomplex bevindt en zich daar zo op zijn gemak voelt dat hij bijna teleurgesteld is dat de sneeuwval hun terugtocht niet verhindert.
Het belangrijkste voorbeeld is de geruisloze Donau bij het stadje Smederevo. Handkes Servische vriend Adriaen Brouwer had als kind op de dorpsschool gehoord dat de rivier bij dat stadje doodstil, zonder enig geluid langsstroomt. Ze gaan kijken, ‘en waarachtig kwam er van al het water, licht en wijd en daarbij toch zichtbaar krachtig voortstromend, geen geluid het hele uur lang daar aan de oever niet het zachtste plassen, spoelen, klokken, geen geluid en geen kik.’ Deze observatie heeft zelfs een poëticale waarde voor heel Eine winterliche Reise...
De meeste andere observaties van Handke vallen onder de noemer het-valt-wel-mee-allemaal. Er klopt weinig van het beeld dat Servië vol zit met paranoïde communisten en nationalisten die een onverholen sympathie koesteren voor de moordenaarsbenden van Karadžić en Mladić, en volledig geobsedeerd zijn door de ambitie om de oude grenzen van Joegoslavië te herstellen, maar dan in het kader van een Groot-Servië, analoog aan de wens van Zjirinovski om met Rusland de grenzen van de oude USSR te herstellen.
De meeste mensen die Handke spreekt, maken een positieve indruk op hem. Zowel de officiële auteur Pavić als de dissident Dragan Velikić. De eerste hoopt dat er snel weer economische betrekkingen tussen Servië en Slovenië zullen ontstaan en de tweede geeft de regering van Milosević de schuld van alle ellende: van de onderdrukking van de Albanezen in Kosovo tot aan de lichtvaardige erkenning van de Servische Krajina-republiek. De ouders van Adriaen Brouwer wonen in een grensdorp waar de voertaal Roemeens is; zij hebben zich altijd in Joegoslavië thuisgevoeld. Zijn schoonvader heeft in 1992 zelfmoord gepleegd omdat hij zijn ziekte en de ondergang van Joegoslavië niet meer kon verdragen; de schoonmoeder voelt zich nog steeds communiste, vertelt Handke, een Joegoslavische communiste. Handke besluit zijn hele reisverslag met een fragment uit de afscheidsbrief van de schoonvader.
Aan de grens spreekt Handke een vrouw die haar moslim-vrienden mist, inkopen weigert te doen bij de oorlogswinstmakers die tegenwoordig in haar dorp de baas zijn, maar ook zegt nooit lijken in de Drina te hebben zien drijven, noch iemand te kennen die dat wel heeft gezien. Ze is er overigens heilig van overtuigd dat in de zomer van 1995 door de Serviërs duizenden moslims bij Sbrenica zijn omgebracht.
Handke spaart ook zichzelf niet als het om West-Europese vooroordelen gaat. Zo ziet hij aan de grens een groep halfgeüniformeerde mannen in wie hij en zijn vrienden onmiddellijk paramilitaire killers herkennen. Het blijken gewoon bosarbeiders
| |
| |
uit het nationale park, die na hun werk een borrel drinken.
Eén keer drijft Handke zelfs de spot met zijn kosmische gevoelens. In het lichtschijnsel van de Drina meent hij kaarsen te ontdekken voor de doden in de nacht. Als hij dichterbij is gekomen, blijkt het water vol te liggen met sigarettenpeuken.
| |
‘Serbien muss sterbien’
Met liefde noteert Handke de kenmerken van de post-gastarbeiderscultuur die hij in het interieur en exterieur van de huizen aantreft. De bevolking van Belgrado leek hem op het oog een stuk beschaafder dan hij dertig jaar geleden bij de uitvoering van zijn zwijgende toneelstuk meende; de oude mannen doen hem denken aan oude Napolitanen of Atheners, in het geheel niet aan oud-cetniks of nazi-collaborateurs. De openbare balkandronkenschappen blijken een mythe te zijn (overigens komt Handke op het platteland vaak wel dronken lieden tegen) en de angst van Adriaen Brouwer dat zijn landgenoten met zijn auto aan de haal zouden gaan, blijkt ongegrond.
Handke wordt af en toe wel wat onuitstaanbaar, bijvoorbeeld wanneer hij verklaart zich nooit zo betrokken te hebben gevoeld bij de wereld als daar in de sneeuw aan de Drina bij de grens met Bosnië. Het is misschien ook naïef en zeker provocerend om een dag op te trekken met de officiële Servische auteur Milorad Pavić. Als hij zich tot een reisverslag zonder meer had beperkt, zou de West-Europese pers hem deze details niet erg kwalijk hebben genomen. De media vielen vooral over hem heen omdat hij hen van eenzijdigheid betichtte. In sommige gevallen kan ik Handke geen ongelijk geven.
Zo is er in de reacties op Eine winterliche Reise... veel aandacht besteed aan het feit dat Handke op een weinig zachtzinnige wijze de nouveaux philosophes aanvalt. Dat ligt gecompliceerder. Handke gaat in op de kritiek die Alain Finkielkraut en Bernard-Henry Lévy hebben op de Bosnische film Underground van Emir Kusturica, die vorig jaar de Gouden Palm in Cannes won. De oudere jongeren van de Franse filosofie vonden het een ‘terroristische’, ‘pro-Servische’ film. Handke vond de film prachtig. Onlangs was deze film in de Nederlandse bioscopen te zien. Wat waren de reacties? Hans Kroon in Trouw: ‘Deze film dien je te ondergaan als een opera, ja als een symfonie waarin het verhaal, de personages en de beelden er alleen zijn om de kijker te confronteren met de irrationaliteit, impulsiviteit, grilligheid en onvoorspelbaarheid van de Balkan-volken.’ Pieter Steinz in NRC Handelsblad: ‘Doet voor Joegoslavië wat Apocalypse Now deed voor het Amerikaanse Vietnam.’ De Nederlandse filmcritici kennen hun nieuwe filosofen niet, evenmin als de ingezondenstukkenschrijvers, want er was in de Nederlandse media geen enkele beschuldiging van pro-Servisme te lezen. En dat is maar goed ook, want in de film valt niets maar dan ook helemaal niets te ontdekken dat de rol van de Serviërs vergoelijkt.
| |
| |
Handke doet dus weinig kritische uitspraken over de Joegoslaven. Hij valt ook de Bosnische moslims niet aan en verdedigt evenmin Milosević, laat staan Karadžić of Mladić. Hij probeert allerlei gevoelige details waar te nemen en concentreert zijn aanval op de internationale journalistiek. Ook probeert hij de afkeer van Servië te verklaren. Volgens hem heerst er een hardnekkig ressentiment bij Duitstaligen die na de oorlog door Tito uit Joegoslavië zijn verdreven, vergelijkbaar met het Oostenrijkse ressentiment ten opzichte van de Serviërs die de bijl in de wortels van het Keizerrijk hadden gezet: ‘Serbien muss sterbien’.
Het grootste bezwaar dat Handke tegen West-Europese journalisten heeft, is wanneer ze zich als rechters en demagogische politici gedragen. Dan zijn ze volgens hem eveneens oorlogshonden. Als Milosević een kwaad is, waarom verdiepen zij zich dan niet in wat voor soort kwaad? Waarom is er alleen leedvermaak over de Serviërs die na het akkoord het gebied moeten verlaten waar hun familie al generaties lang woont? Waarom niet een beetje compassie? Is het gevoel van verdreven zijn geen algemeen gevoel, vraagt hij zich af.
Handke is in de omgang met de media door de wol geverfd. Redelijk goed moet hij eind vorig jaar geweten hebben wat het effect van zijn reisverslag kon zijn. Zeker wanneer hij zijn antagonisten expliciet beschuldigt van eenzijdigheid. Enigszins heeft hij daarmee rekening gehouden, want verscheidene malen dekt hij zich in tegen kritiek, zowel in de inleiding bij Eine Winterliche reise... als bij het slot.
Schrijf ik niet over het kleine leed van de Serviërs, terwijl aan de andere kant van de grens groot leed wordt geleden, vraagt hij zich dikwijls af. Is het eigenlijk niet obsceen? Nee, voor een vrede is meer nodig dan het vasthouden van de kwade feiten. Er is een gemeenschappelijke herinnering nodig die blijft bestaan. Hier heeft hij zich verkeken op zijn lezers: voor hen valt de soms tegen het oibibio-proza aan schrijvende natuurwaarnemer Handke nimmer samen met de polemische krantenlezer Handke.
| |
Oostlander
De reacties op Handkes reisverslag waren in ons land, afgezien van die van Wil Hansen in de Volkskrant, even afwijzend en onwelwillend als daarbuiten. Zo stelt Anneriek de Jong in NRC Handelsblad schamper dat Handke ‘verstand van Joegoslavië meent te hebben omdat hij een Sloveense grootvader had’ en ook Graa Boomsma in De Groene Amsterdammer doet ironisch over de Sloveense connectie. Beide besprekers gaan zo ver dat ze Handke verwijten dat hij een ‘Servische man die schuimbekkend de Servische leiders vervloekt’ niet wil horen (De Jong) of dat hij ‘nauwelijks reageert op een bibliothecaris die zich in de loop van de oorlog steeds meer Joegoslaaf ging voelen’ (Boomsma). Maar de enige reden dat de lezer deze beide personages sympathiek
| |
| |
vindt, is toch dat Peter Handke en niemand anders ze zo heeft beschreven?
De Jong maakt het zelfs zo bont dat zij de zaak omdraait en Handke verwijt dat hij de Serviërs te kort doet, dat deze in zijn ‘mistige, kwezelachtige proza’ de Serviërs ‘niet meer leed gunt’ dan ‘tandeloosheid, een beetje honger, kou en eenzaamheid’. Het is simpeler: Handke heeft gewoon geen heviger leed waargenomen en daarom vraagt hij zich aan het slot ook af of het niet ‘obsceen’ is het kleine leed in Servië te beschrijven terwijl er enige kilometers over de grens veel ernstiger dingen aan de hand zijn.
Jacq Vogelaar hangt in Trouw een heel betoog op aan het woord ‘hoogzit’ (daarvan beschuldigt Handke een journalist van de Frankfurter Allgemeine) uit de vertaling van Hans Hom: ‘Vertaal het als “von hohe Warte herab” en je hebt de juiste typering van Peter Handke's eigen positie, houding en toon, zoals hij daar hoog in de wolken, naast de goden gezeten, als hogepriesterlijke Schrijver de door de oorlogshonden ingehuurde inktkoelies van de schrijvende pers, de lensverdraaiers van de televisie, de publiciteitsgeile Nieuwe Filosofen en een liefde-, oog- en nuanceloze collega als Brodsky de les leest.’ Vogelaar is niet de enige opponent die dankbaar gebruik maakte van het feit dat de door Handke aangevallen Joseph Brodsky net was overleden toen het reisverslag verscheen en misschien heeft hij niet helemaal ongelijk in zijn kenschets van Handkes positie, maar in het Duits staat gewoon ‘Hochsitz’, zodat ik zijn vertaalslag niet kan volgen.
Grote bezwaren heeft Vogelaar, en niet voor de eerste keer, tegen de stijl van Handke, over de ideologie van het reisverslag houdt hij zich aanvankelijk op de vlakte. Maar in zijn slotzin sluit Vogelaar het meest aan bij de internationale kritiek en noemt Handkes Eine winterliche Reise... een tekst die hem ‘door bepaalde partijen ongetwijfeld in dank wordt afgenomen.’
Deze insinuatie valt in het niet bij de reactie van cda-ideoloog en europarlementariër Arie Oostlander nadat zijn lijfblad Trouw Handkes reisverslag in twee afleveringen had gepubliceerd: ‘Katernen lang kreeg de, mij onbekende, schrijver Peter Handke gelegenheid zijn dubieuze verhaal over de oorlogen in ex-Joegoslavië te brengen. Een krant die ooit is opgericht als anti-nationaal-socialistische verzetskrant moet toch een extra fijne neus hebben voor etnicistische propaganda, voor het racisme in hedendaags gewaad.’
Dat Oostlander nooit van Handke had gehoord, zullen we de drukbezette parlementariër vergeven. Dat hij niet alleen de strekking van passages in Handkes reisverslag verdraait, maar zelfs die van het hele verslag, is iets anders.
Voor de achtergrond van dit type ongenuanceerde westerse betrokkenheid bij de Bosnische islamieten enerzijds en de rabiate haatgevoelens tegenover de Serviërs anderzijds probeert Handke in zijn verslag een verklaring te geven. De betrokken personen suggereren volgens hem dat de steun aan de Bosnische moslims vergelijkbaar
| |
| |
is met de houding van linkse en liberale intellectuelen tijdens de Spaanse burgeroorlog en hij wijst die analogie af. Bovendien zouden vooral de Duitsers en Oostenrijkers wat betreft hun haatgevoelens tegenover de Serviërs moeten inbinden, als je bedenkt wat zij hun in de Eerste en Tweede Wereldoorlog hebben aangedaan.
Handke heeft zijn wortels in Slovenië, kent de Joegoslavische literatuur en film, houdt van het land en vooral van het multinationale karakter ervan. Tegelijk is hij een vreselijke ijdeltuit die op een bijna megalomane manier zijn literaire procédé van vredestichten aan zijn lezers wil opleggen. Door de onmogelijke combinatie van polemische journalistiek en oibibio-proza over mensen en dingen maakt hij zich uiterst kwetsbaar voor kritiek. Maakt hij het de lezer bovendien bijzonder gemakkelijk om zijn punt te negeren. Zijn voornaamste punt blijft echter dat het uiteenvallen van Joegoslavië in nationale en zelfs etnische delen, in veel opzichten een verslechtering is ten opzichte van de oude, multinationale staat.
Zo'n standpunt is misschien een coherenter essay waardig, misschien zelfs een coherenter essayist dan Peter Handke. Liefst ook iemand met enig gevoel voor humor, iemand die over dit tragische en delicate thema toch ook af en toe de zigeunertrompetten uit Kusturica's film kan laten schetteren. Maar ik begrijp niet waarom de internationale pers weigert om serieus op dit standpunt in te gaan.
Peter Handke, Eine winterliche Reise zu den Flüssen Donau, Save, Morawa und Drina oder Gerechtigkeit für Serbien. Frankfurt 1996. |
Peter Handke, Langsam in Schatten. Gesammelte Verzettelungen 1980-1992. Frankfurt 1992. |
Peter Handke, Versuch über die Jukebox. Erzählung. Frankfurt 1990. |
Peter Handke, Ich bin ein Bewohner des Elfenbeinturms. Frankfurt 1972. |
Adolf Haslinger, Peter Handke. Jugend eines Schriftstellers. Salzburg/Wenen 1992. |
|
|