De Revisor. Jaargang 22
(1995)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
o Voorbereidselen tot de reis naar de zeearmen1[regelnummer]
Laat hun weten dat je komt
2[regelnummer]
Tref voorbereidingen voor een bericht dat je komst aankondigt
3[regelnummer]
Ruim plaats in zoals je kroos van zijn plaats dringt
4[regelnummer]
Leg de zweep over je benodigdheden
5[regelnummer]
Drijf je benodigdheden op een hoop zoals je vee omheint
6[regelnummer]
Kondig je komst aan zodra je benodigdheden tot elkaar zijn veroordeeld
7[regelnummer]
Als je benodigdheden hun plaats kennen - en daarbuiten onkundig zijn - is
de aankondiging van je komst op handen 8[regelnummer]
Denk nu aan het licht dat de zeearmen het land in werpen verder dan zij erin
binnendringen 9[regelnummer]
Niet dit vooruitzicht, noch de vraag of de zeearmen ook de handen hebben -
die je aangrepen - kondigt je komst aan, maar het omzien naar - het vatbaar voor herhaling maken van - het moment, het snijpunt van voortijd en plaats in beweging - loop en samenloop - waarop, er niet op voorbereid - ervoor vatbaar - je het licht zag beduiden de tijd ervoor - je bevorderen tot zijn getuige op afstand, gezien de verwijdering de voortijd eigen - zodat je, vatbaar geweest zijnde die keer, het bij de aanhef- bij woorden - laat - het je niet nogmaals zal schokken dat de afstand tot de armen geen maat gemeen heeft met de verwijdering tot de tijd voornoemd - maar je gebruikt het om druk uit te oefenen 10[regelnummer]
Dit voorbeschouwen is als het sap dat tevoorschijn springt uit de vrucht onder
de druk van je pellende handeling en de aankondiging van je komst 11[regelnummer]
Je hebt nu verzameld dat waarmee je je moet behelpen bij het overtuigen van
de wil en je zwicht onder de druk van je voorbereidselen zoals je me laat uitspreken | |
[pagina 5]
| |
Wat je gezien hebt was te onmatig om in een vat te passen De stimulantia isoleren je van een uitzinnige randvoorwaarde1[regelnummer]
Betreft de voorbereidselen voor het zelfonderzoek aangaande je rendement dat wil
zeggen de vraag naar wat je opbrengt 2[regelnummer]
Met de hand die je ophoudt kun je de weldoener in het gezicht slaan voor hetzelfde
geld! 3[regelnummer]
Wat geniet je na van deze onderhorige onlustbevrediging, deze paskwil die je duur
te staan komt 4[regelnummer]
Ze hebben een veer gelaten die drijfveren van je ook al was het een bevlieging, de
hoge vlucht die je hand nam 5[regelnummer]
Wat weerloos is beroept zich op zijn waardeloosheid opdat de schoen het te min
acht om het onder de voet te lopen 6[regelnummer]
Denk erom: je krijgt geen tweede kans. Denk aan die valk die naast zijn prooi viel
waar je bij stond, zo sprakeloos maakte zijn misslag hem dat hij een boompje in je zag tot jullie oogcontact hem bij zinnen bracht en hij het hazepad koos 7[regelnummer]
Wie zijn elkaars antipode? Niet de een of de ander? Wel het geheel en al? Mits er
vuur is waar er rook is? 8[regelnummer]
Hebben de zeearmen ook handen? Wat lief van je om dat aan mamma te vragen
9[regelnummer]
Had je dan voorbereidselen getroffen noch te vroeg noch te laat maar wanneer dan
toch 10[regelnummer]
Tref nu de toebereidselen tot je voorbereidselen, daal langs de ladder van de eerste
af naar de ladder eronder. De ladder daar weer beneden draag je om je schouder en sluit aan op je val. Er heerst zoveel gisting daar in de wartaal dat, in een oprisping, je als geroepen komt. Uitgesloten was het dus dat je te laat kwam want je val gaat met je mee de afgrond in van het geduld dat je opbrengt altijd maar weer en je weet het. In die geeuw, het opzienbarende zich schamende keelgat, spant de holte tot op de bodem van het verstaan. Daar beneden beland je tot je vlees je verhoort, je | |
[pagina 6]
| |
10[regelnummer]
koers je verandert, je voet aan de grond loopt, zoveel afwachtenden zijn er die van geluk mogen spreken en dat ook doen dan dat zij allen tegelijk, hun handen aan je aanlanding, zich kunnen vastklampen om je het roer toe te vertrouwen. Handen te over ook om je de maagwand als zij niet uitkijken (wat zij niet willen) uit handen te nemen, je de spijs te verteren, je leiderschap aan elkaar door te geven tot je vlees aan de top staat 11[regelnummer]
Je verbeeldt je toch niet nu je drijfveren te kennen? Laat mamma uitspreken
12[regelnummer]
Open einde (opdaling tot het gesternte)
| |
[pagina 7]
| |
·
1 - Stel je maakt een gecombineerde fiets/wandeltocht van
deur tot deur - van A over B naar A - onderweg
maak je drie opnamen - neem je drie foto's - van
kanaal spoorbrug binnenvaartschip spoortrein op
spoorbrug - en hiermee beoog je terug te leiden
de alleengang - je afdwaling - tot de velen, naar
hun pas je stap te regelen, af te lopen
de Allee in vereniging met hun stroom, zo
zoel was de dag van gisteren, zo oud je voornemen te
beproeven buiten het ding - en
die onthulling ontmaskert het
woord tocht als te hoog gegrepen - onderweg is
het half oktober - de middag gaat over in de
avond - de zaterdag, rose zijn reiskleed, hoog
zijn inkeer, wijkt uit naar het oord, het
uiterste - buitenste - in je dat je niet zult
betreden - gisteren stond er geen wind - de
lucht was klaar de hemel wolkenloos de
zon genadig - en je bespeurt de verandering - er
staat wind er is geen omlijnde wolk maar
een versluierend zicht - mits open de
ruimte - het verschiet vervagend waar
je ook kijkt en door je jas je
colbert je overhemd dringt
niet de zon van gisteren maar
de kou van vandaag
zich tussen de schaduw van wie je
geweest bent en het hemellichaam
dat je schaduw werpt
| |
[pagina 8]
| |
·
om het bij de naam te noemen welt
niets in je op dan dit: niets, en dat
het zijn prijs heeft: alles, zeg: het enige, tevens:
dit: niets: waarvan alles vervuld is: en
dat dit je kost: dat
niets je ontbeert, en dat dit stilte uit - en
noem je, in één woord,
het zijn verzamelnaam: het: luidend: niets: het niets
van alles, vervolgens - in
één adem - kijkt op de bevreemdeling in je om je heen
daarop, maar daarom;
want aan te voelen vangen de dingen met je te
besparen - hun je te voelen
laten hoe het, doordat het, is - het je voorkomt - de
woorden de dingen te vermijden om je te ontzeggen
dat niets welt in je op dan die noemer
mijd het lang genoeg en tegen gaat staan je het
begeerde en noch zijn tovenaarsleerling, het onbegeerde, noch
het verlorene: de begeerte, maar het huidige - eindige - beneemt
je de waarde
mijd nu eerst het onbepaalde: het onbepaalde
ervan en noem de dingen bij hun naam: de
dingen
onder een grijze lucht vergrijst tot op
de bodem de lucht tussen beide alvast en intussen - lang
tevoren inmiddels - had u je al eerder verlaten is het
implosieve gevolg
| |
[pagina 9]
| |
·
het begin is er maar is het ik het
zich laten ontbieden? dat de misoogst
van het u, is: ik? de misoogst van het
u: het ik? tegen je pleit ook dan dat
het schone: is: schoon: is: een -isme: is:
dit: is: dat: dood ga je toch: ruim voor de
dood een plaats in: begin alvast met omzien
naar voren, sterf af: wees: wezenlijk,
is: ideaal, is: een idealisme, is: wezenrijk.
het wezen is een idealisme, is: wezenlijk (realisme), rest
wat onspreekbaar is: dat het begin op niets terugvoert
dan dat, daarmee al teveel gezegd is, het, aanvankelijk,
aanvangt (zijn aanvankelijkheid) (dit: dat het werkelijke,
zijn bewijslast afwerpend, je doorstaat: omverplaatst:
bewijst)
de omstreek is ook dan niet sprekend opgevoerd of
voorheen, de geboortestreek is niet ook beschamend
de eerste die je tegenkomt is de enige die je daarna
nog tegenkomt: de natuur, en je houdt haar staande:
dat je morgen er weer zult zijn, alvast gisteren
was je er vandaag, morgen ben je er
nu al. hoe waar achteraf gesproken hield je nadien het
onvolprezen
| |
[pagina 10]
| |
1ontvolkt het late licht gelaten Europa's eenzaats
grond, beschouwd van de larixakker uit ebt
weg der zielen tijdsspanne rossig, aankoersend op
dit niet meer; tot hun rijzige groenloze halmen
heffen grassen eens kaalslags gedenken als een
onvoedzaam koren aan des bosrands voet
zoeken onderling uit de woorden hoe hun schat toereikend
schittert in eertijdse hymnen of verworpen afvalt tot de
groeve van het woord dat ernaast is en op zijn rots sterft
leeg de bedelnap der smarten als afvaart eenkerig het
beduiden, uit des beduiders oog, tot de plaats van samenstroming
van het afwezige en het daarvoor onverschillige
| |
2treur niet, late lichtval, als uw gemis
overspoelt de ranke stammen der dennen en
doet blozen hun schubben onder uw streling
uw ophef baart het oog en schokt zijn aanleunen
als een ladder aan de gevel, zoals een aanpassing het
dwalen liet tot de kunstgreep verslapt en afleert de
gewenning de eerste beginselen, toen het wendde zijn blik
toe naar uw keervloed maar zich bevond in uw aftocht
leger maakt het uur des inziens u dan de droogste lucht
in een beweging uw toevluchtshoek in zonder een spoor van
resten
beween niet, schuldeloos licht, uw getuige als strijkt
uit uw opzicht uw verving de vanen van heugenis uit over
het oog dat herleidt, merkend uw intocht tot de gang terug en uw
eenzaamheid reddend van
vereenzaming
| |
[pagina 11]
| |
3wees op mijn hand, doorwandeld goed als
uw suizeling huivert van zichzelf en de
ontvolking wijkt tot in de instincten
hoe golft uw bodem als de huid op het
hart des lichaams dat zijn klopping
boort tot in de grotten hun angsten
en de drenkplaatsen en uitspanningen hun
notie verdringend en aanklampend
hun opluchting
ver uit het midden van de wegen en wetten keren
de kringen tot hun kern en lossen op het verkeer
dat zij hadden in een wijdste omtrek in een nauwste
luistering
| |
4ween niet, avondlicht door de nacht
belaagd in het ravijn van sparren
en verzinkend de weg over de heuvelen
golvend als de zee zonder getijden
niet aan de orde de angst in de beschaving
van afstanden afgelegd nog voor zij meetbaar
zijn als honger en halszaak, noch de wond
slaat in de hoop en blootstelt de ziel aan
de zwarte spiegel
daarin afgeketst de mens op weg houdt met de tred
gelijk, de gezel uit het platoonse licht als de bron van
verglijding en de vereniging is in de afstand
tot de schim
| |
[pagina 12]
| |
·
je aandacht: verdeeld tussen je aandacht en dat
wat je aandacht verdeelt: vandaag
heden immers pas is het zolang het duurt (wat
het doet): of het object, tot de tanden gekneveld,
kijkt harder het licht terug dan het lancet klooft
het oog te laat om te deren het voorwerp, dit nu,
ontwapend, keert om de orde: dat het niks terug doet
dan dat, om genomen te worden, het is (wat dit is ook
is): dat het een oase was om te ontbreken
toch de dag overlevend doorbrengen en dit overleven
je niet laten verlammen
en dit verlamt je en keert je verlamming naar
het raam dat je trekken aanneemt en doorgeeft
aan het jaar, de maand, de dag, het uur als hoedanig
het de tijd egaal is
de reden is dat dan ook waarom je masker, tot het raam
gewend zich hebbend om aangenomen te worden tot aan het
begin van het daagse licht, dat, doorlopend tot in het
oog - tot het rust tussen beide - aldaar het onthult -
alwaar het oppert het gezicht erachter maar overstraalt
het gezicht in beheer, noch dat het is ooglijk gemaakt om,
beladen met bronnen, je eenheid te smeden
| |
[pagina 13]
| |
·
verlaten de omstreken hun beduiden, daarmee
hun beduider, en dat Dit ik, met u aangesproken,
verontzelvigt zijn tweeën, zich opdeelt in een minder, en
dat dit verschil, ter bestudering onder uw loup tehuis, het
opvalt ook zonder, en dat de lantaarn over de totalen gesteld,
toch beneemt uw ogen hun riten, maar dat de armatuur valt
buiten uw scherpte als u verder kijkt dan uw foto's rand
uw aanschouwing: in ongenade gevallen en uit uw ogen
verstoten
de lichtbakens: de wegen wijzend hun weg door uw omzien
in den blinde: beletterd en u tot gids dienende: koud
laat het uw ogen
de automobielachterlichten: van u wegvluchtende zoals,
geschonden uw zinnen, u, inziend, uw baan ging,
en dat uw beredeneringen, u ontstellend, hun stralingen - uw
verstrooiingen - uitvlakken tot op de kunststof kap maar dit
uw ogen loochenen
en dat, in het genaderd zijn van uw pijnen, u de blikken
onthouden worden en dat uw gang spaak loopt
| |
[pagina 14]
| |
·
brengend uw tijdperk terug tot uw fundatie, en uw
levensrijk, herstichtend uw voltooiing, voorkomt
uw vernietiging
en dat u, onbewerktuigd als een dier en plant, uw
werktuigen putte uit de louteringen, de constellatie
der hemelen en de conjunctie van tehuis en tij, zo
uw grondvesten, u oprichtend, uw voltooiingen uitstulpen
en uw vat overstelpen en uw overmaat opleggen als schatting
de gronden, en zij, inhulling maal doorschemering maal te loor,
haar werktuigloosheid uit handen nemen de taken en bekleden
met toevloed
| |
[pagina 15]
| |
·
en dat hij gereed was om in zichzelf te ontbreken
als het buiten hem aan hem beantwoordende behelzen,
dat hem koppelt aan ditzelf, en doorstraalt, en dat dit
doorstralende, als het aanbrekende aangename, hem verklaart
als zijn tegenovergestelde, zijn gezicht richtend op het
innemend wijkende, dat, naar de mate van hun verschilling,
hem nodigt tot aanliggen tegen hun smeltpunt, tot in het daar-
door beloofde hem breekt door hun raakvlak, zich verplaatsend,
in hem, op thermiek en ontstijging, en dat hij, in des
te naakter voller ornaat des te omringder, overhandigd
zou zijn daar waarheen, om zich uit te regenen, hij, om geleegd
te worden, zich uitputte: liet opwijken, uit zijn verplaatst
worden, uit zichzelf, tot zichzelf, tot, zichzelf zich onthoudend,
hij, boven het hem uitwuivende zwevende, opbracht zijn inlossing
|
|