| |
| |
| |
| |
| |
| |
Hans de Grunt
Dit is het einde
Ik zei tegen m'n eigen, Wat het met jou is hè, zo eigenwijs kom je ze gewoonlijk geeneens één keer in je leven tegen. Als je een geamputeerd been had gehad wilde je er nog geeneens aan, - Hoe kan het dan dat het jeukt? zou je leukweg zeggen. De Blue Air heb je zelf aan Marnix Thijssen verkocht, weet je nog? En haast voor niks ook nog 'ns een keer verdomme. Het was je ziel en zaligheid, man, die koelkast. Je had 'm verdomme voor 't zelfde geld een voorschot kunnen geven op je donorcodicil. Niet eens zo'n kleinigheid ook uit je bovenkamer en je eigen zak. Echt onmogelijk. Bewaar me dat theater waar je je ogen mee uitwrijft, want je hebt 't echt je eigen op je hals gehaald. Maar ik had het kunnen weten, jij hebt je opties allang verspeeld en je de luxe permitteren om er ook maar iets aan te doen kun je niet. Maar evengoed is het doodzonde.
Ik kon wel huilen; op de plek waar de Blue Air stond in de keuken lag alleen nog de vierkante lijst van m'n opgedroogde duizenden tranen van liefdesverdriet op het muisgrijze linoleum. Een smurrie van stoffig vuil en tientallen peuken en spetten Bolognaisesaus en groene geschimmelde broodkruimels en neuspulk kleefde eraan vast. En het doek waar m'n zelfportret op staat was eruit gehaald.
En het baatte me geen zier dat ik veinsde of 't me onverschillig liet. Alsof 't niks anders dan hebzucht was waarom de geest zich zo hechtte aan spullen en er geen liefde en eenzaamheid bij ter sprake kwam. En ik hoefde ook gerust niet te proberen het te bagatelliseren. Weliswaar had de Blue Air maar twee sterren en vroor ie veelste hard, maar het was het toevluchtsoord geweest van de sentimentele dwaas die ik was. Een stuk drijfijs in de zee van de liefde. Ik had m'n eigen erop gehesen toen het uitraakte met Valerie en ik had er onstuitbare duistere nachten bovenop doorgebracht. Net als een pilaarheilige. M'n benen hield ik in m'n armen en m'n hielen tegen m'n billen en m'n kin op m'n knieën en onderwijl biggelden de tranen over m'n wangen en druppelden langs de kanten van de Blue Air op het zeil als de was van een kaars. M'n billen stonden in het blad. Het was m'n eigen Heartbreak Hotel geweest. ‘I could die.’
Het vriesvak in het hart was zo groot als een heel wit, maar de koelkast was nog maar pas ontdooid en weer op het lichtnet aangesloten of het was binnen de kort- | |
| |
ste keer weer een klomp ijs. Er bleef enkel een holletje in uitgespaard zo breed als m'n onderarm. Het was net een mitella van witgeblakerd ijs of de endeldarm van de verschrikkelijke sneeuwman, de Yeti. Uiteindelijk lag er een struisvogelei boven in de koelkast. Bovenop die broedstoof wachtte ik op de Birth of the Cool. Ja, want onverschilligheid kreeg ik niet onder de knie. Er hoefde maar dàt te gebeuren, dan kookte ik al van woede. Om het onbeduidendste, onnozelste voorval. Als de spaghetti niet al dente was omdat ik m'n eigen voorbij rende in de keuken of als ik binnen de kortste keer klaarkwam alsof ik me bezwaard voelde dat ik een jongetje was. Valerie zei dat ik Gilles de la Tourette had en m'n eigen veelste vaak een stuk in m'n kraag zoop.
Cool is, Waarom zou je moeilijk doen als het makkelijk kan? Nee, dan ik. Stante pede smeet ik telkens m'n volle gewicht tegen een dichte deur in plaats dat ik eerst 'ns aan de deurknop voelde. Het was een teken aan de wand dat de deurenfabriek van Bruynzeel in Zaandam was neergepoot, dat was mijn stad. Ik raakte Valerie met geen vinger aan, want ik sla geen vrouwen, maar de deuren in de flat waren alle tien haar stand-in geweest. Ik was zo heetgebakerd en opgefokt. En ik kon er geen duidelijke reden voor aanwijzen behalve de blues. De constipatieblues. Zaandam was ook het aarsgat van de planeet. Daarom hadden ze de fabriek van Norit daar juist neergepoot. Een zetpil, diep in de stront als een putdeksel. Een koolstoftablet zo groot als een zonsverduistering. Een overdosis, stond er in de gebruiksaanwijzing, kon schijnbare bewusteloosheid veroorzaken. Dan moest je je dokter raadplegen. Dan kwam je in limbe volgens mij, daar sta je achter je eigen in de verkeerde rij te wachten tot je een ons weegt. Ik zat al zover in de stront dat ik het geeneens meer zelf kon ruiken en klaarblijkelijk was ik er ook te schijterig voor om eruit overeind te kruipen. Geen idee. Maar het was nu te laat. Het was voorbij.
De ijzeren Hembrug over het Noordzeekanaal was weg. Een kilometer naar het oosten slingerde nu een spoortunnel als een navelstreng onder de grond onder water. De oude verlaten spoordijk stond als een uitgemergelde knol tussen de deurenfabriek en de fabriek waar ze van de kleurstof van schoensmeer een stopmiddel maakten en de munitie- en de kruitfabriek van Eurometaal. Een bewoner op m'n werk, Boon, dacht dat ik een oude collega van hem was. Hij was brugwachter geweest van de Hembrug. Hij noemde me altijd Piet.
Ik ben receptionist in een verzorgingshuis en geloof me, ik moest eerst wel slikken voor ik dat durfde te zeggen. Tegen Alice kon ik dat niet over m'n hart verkrijgen om te zeggen. Ik kreeg het niet eens voor mekaar te zeggen dat ik portier in een ouden-van-dagen huis was. Ik bedoel, zo gewoon was ik het om de feiten sjeuiger te maken dan ze in werkelijkheid waren. Valerie had me er voor gewaarschuwd dat op een dag m'n leven veranderd zou zijn in een feuilleton van leugens. Op een
| |
| |
dag zou ik er in verstrikt zijn, zei ze. Ze had met me te doen, zei ze, zolang ik haar erbuiten liet, want zij had d'r eigen leven, zei ze.
Maar ik wilde Alice niet vervelen. Uiteindelijk bedelde ik om d'r aandacht als een huis-aan-huis verkoper die z'n voet tussen de deur had gepoot en z'n eigen liet kennen als een praatjesmaker. In die spraakwaterval zei ik tegen 'r wat een gevoelige macho ik was en dat je van mijn gevoelens af moest blijven. Ik zei dat ik schrijver was. Schrijver, Jezus allemachtig. Ze geloofde me ook nog. Natuurlijk, want ik verkondigde het met een onverbloemdheid waar iemand anders zich voor dood zou schamen. Ik zei dadelijk dat ik al tien jaar hoegenaamd niks meer geschreven had, maar dat ik een inktvis op m'n arm ging laten tatoeëren een dezer dagen. Omdat een meisje tien erogene zones had, maar ik maar twee handen, zei ik met een grijns. M'n pseudoniem is Chevvy Malibu, zei ik. Dichten zuipt vertrouwen als een Amerikaanse slee. Het was duidelijk dat ik diep in m'n hart niet blufte, maar elk woord meende. Ik gaf m'n eigen helemaal, maar met een pokerface. Voor wie het leven is wat er met 'm gebeurt terwijl ie heel andere plannen in z'n hoofd heeft. De wetenschap dat er geen gemakkelijke manier bestond om ergens de beste in te worden gold kennelijk niet voor mij. De enige zekerheid die ik had was dat ik onzeker was. Ik wist bij god niet of ik wel zo op m'n eigen kon bouwen als ik zo driest stond te verkondigen. Volgens mij was ik eerder een onnozelaar die z'n godganse leven me z'n hoofd in de wolken liep en telkens haast over z'n eigen voeten struikelde. Een sentimentele romanticus die z'n hele verbeelding verpand had aan het succes waar hij van droomde, z'n hebben en houwen. Ik zei zonder aarzelen tegen Alice zaterdagnacht in De Waakzaamheid onversneden wat er op m'n hart lag. M'n hele gemoed. Ik legde aan haar uit dat 't m'n grote makke was dat ik niks kon verzinnen omdat m'n hachje bij de pandjesbaas lag. Het wordt autobiografisch, zei ik. Wat rest me anders dan m'n
pen in m'n hart te dopen, in m'n doorgestoken hart? Vanzelf zal de verbeelding dan z'n come-back wel weer maken, als m'n alter ego, zei ik. Het komt allemaal omdat een verhaal een plot moet hebben, volgens mij, zei ik. Daarom ben ik doodsbenauwd. Want Jeroen Brouwers, van wie ik trouwens nog nooit iets heb gelezen, zei ik arrogant, die heeft uitgevonden dat schrijvende zelfmoordenaars onverhoeds hun dood al zelf in hun werk hadden beschreven.
Ik had één kort verhaal geschreven, dat was het, het heette ‘Ménage-à-trois’ en daarin schoot m'n alter ego een kogel door z'n slaap omdat zijn hersens ook op halve kracht werkten, net als bij mij. Maar het was geen echte zelfmoord, want hij zag zichzelf voor iemand anders aan. Zo weinig vertrouwen had hij in z'n eigen dat hij niet kon geloven dat hij eindelijk naar bed was geweest met het meisje aan wie hij met hart en ziel was verslingerd zolang hij zich kon herinneren. Ik zei tegen Alice dat Valerie bleef zeuren wie Chloé Echo was, het meisje. Dat was een leugen.
| |
| |
Emmy? Of was het Wanda of Janet? Of Kyra of Cathy of Cindy of Zelda of Candy of Ronnie of Joyce of Patty of Brenda of Suzy of Anita of Phil, - zo heette ik nota bene zelf, Phileas, Phileas Bas -, of was het soms Gilda of Rhonda? Valerie was niet jaloers, ik. Ik was stinkend melodramatisch jaloers. Dat was ook juist het punt dat ik wilde maken. Het verhaaltje stond stijf van het plagiaat van m'n eigen gebrek aan zelfvertrouwen. De Phileas Bas daarin wilde ook zo desperaat iemand zijn in plaats van een figurant, net als ik, en toch ook weer niet, omdat hij het liefste zichzelf wilde zijn. Maar dat kon hij niet. In z'n hart bruiste hij van het leven, maar z'n schedel zat als een kurk muurvast op z'n hals. Z'n hart was net een non die was ingemetseld.
Het was de hele tijd op het randje van sentimentaliteit wat ik zei. Ik verbaasde m'n eigen de hele tijd dat ik niet dweepziek werd, want het was onnozele bravoure, de sentimentaliteit was immers helemaal niet aangelengd met luchthartig cynisme of zoiets. Maar ik veinsde van wel. Daarom dronk ik. Omdat het leven zo hachelijk was. Ik was ontzettend nonchalant m'n grootste geheim aan Alice aan het blootleggen. M'n zelfbewustzijn was een wassen neus. Ik zei met botte stelligheid dat ik schrijver was en een uitvreter, een Titaantje. Ik was al over de dertig. Alice tweeëntwintig. Dat was ik helemaal ten voeten uit en Valerie had me er wel duizend keer voor gewaarschuwd dat ik een karikatuur van m'n eigen aan het maken was.
Valerie was een vrouw van de wereld en weet het allemaal aan faalangst, m'n helse jaloezie, een tijdbom, alles weet ze daaraan, de zeur. Ik hoefde het allemaal niet zo nodig te horen, wat er over d'r valse lichtzinnige lippen kwam, dat was het laatste waar ik aan toe was als ik was doorgezakt. Ze had d'r lange benen aan d'r brede, wervelende heupen als een wig door de pulp van m'n hart gespiesd. En met een spagaat hield ze de feiten van de fictie voor me mee uit elkaar, zonder dat ik 'r wat gevraagd had, en gelijk door ook m'n hoofd en hart, die Siamese tweelingen waren. Maar ze wist niet waar ze over praatte.
Het was een troost, dat ik m'n eigen van haar niet hoefde te bewijzen. 't Maakte d'r niks uit, zei ze, dat boek. Ik betekende alles voor d'r als mens, zei ze. Ik geloofde er niks van. Dan heb je ik weet niet wat in je hoofd gehaald, zei ze. Als je dat denkt heb je dat alleen aan je eigen te wijten, zei ze. Je bent jaloers dat ik uren achter de typemachine zit in plaats dat ik jou vinger, zei ik. Volgens mij was ze alleen geïnteresseerd in neuken. Erogene zones vond ze wichelroedelarij. Maar ik wou soms dat de typemachine niet zo'n speelgoed-dingetje was maar zo zwaar woog als een teil cement, dan bond ik 'm aan d'r enkels en dempte ik de Zaan met 'r.
Ik zat bij 'r onder de duim.
Ik was met 'r getrouwd geweest. Ik en Valerie geloofden nergens in. We beschouwden ons eigen als Verhalen van alledaagse waanzin en omdat we geen zin hadden om op zevenmijlslaarzen en met een idianentooi op in de bouwput aan de Amstel
| |
| |
Little Big Horn na te spelen omhelsden we de voorstad alsof we moederloze resusaapjes waren in een laboratorium. Ik ging dienstweigeren. Als er achtentwintig van die ongeleide projectielen op jou en je vrouw afkomen, wat doe je dan? Dan zeg ik tegen die jongens dat het me niet uitmaakt wat ze met mij doen als ze met hun poten maar van haar afblijven. Veertig maanden speelden ze dat spelletje met mij. Geen mens vertelt me wat ik moet doen, zei ik. Je durft het alleen niet hardop te zeggen, zei Valerie, die beter wist. Zij had altijd gelijk. Soms dacht ik dat ik levenslang vervangende dienstplicht heb gekregen. Ik was hartstikke opgelucht toen een weekendhulp aan de receptie die in communicatiewetenschappen was afgestudeerd niet gelijk aan de bak kon in haar branche. Zodoende ging ze ook af en toe doordeweeks aan de balie werken. Toen kon ik tenminste zeggen dat m'n collega doctorandus in de communicatie was en de indruk wekken dat je flink hersens moest hebben om receptionist te worden en eerst je bul moest halen voor je de telefoon kon opnemen.
Ik werkte er al langer dan tien jaar tot m'n eigen stomme verbazing. Maar liever dan dat ik er genoegen mee nam dat ik een vreemde eend in de bijt was, die de bezoekers schichtig bekeken als ze eenmaal te weten waren gekomen dat ik er voor vast werkte, zei ik jarenlang dat ik studeerde. Geloof maar dat het een kruis was om de eeuwige student uit te hangen. Zogenaamd studeerde ik psychologie en ook een tijdje culturele antropologie. Ik was zelf ook stomverbaasd dat ik niet tegen het loket opvloog als ik daar m'n eigen spiegelbeeld in zag. Valerie zei omdat je je hersens jarenlang met kamelenstront hebt dichtgeplamuurd. Maar volgens mij, en dat punt wilde ik maken, was het allemaal voorbestemd. Mijn ‘density’. Dat bestaat niet, zul je zeggen. Maar dat kun je niet uitleggen. M'n autobiografie, die maak ik zelf mee. En m'n alter ego had z'n eigen hoofd van z'n romp geknald. M'n rechterhand had me de plot van m'n bestaan uit de doeken gedaan. Alles wat ik schreef was de blauwdruk van dat bestaan. Het opstel dat ik voor het eindexamen op de middelbare school had geschreven was het bewijs. Ik kreeg er een zes voor. Met alle sluimerende zelfkennis die ik tot m'n beschikking had, had ik een portret van m'n eigen gemaakt dat precies leek. De titel was ‘Domweg gelukkig’. Iemand vergaapte z'n eigen achter een raam aan de mensen die naar hun werk gingen en moest daarom grinniken. Hij dacht dat hij de sleutel had gevonden die op het bord voor z'n kop paste. Stinkdiersigaretten. Hij stak een vinger in z'n keel, als dat de sleutel van de deur naar Het Inzicht was geweest had ik een negen gekregen, dat weet ik zeker. De bedoeling was dat je jouw visie op de toekomst gaf. Ik had het opstel zelfs als motto meegegeven, ‘Een tevreden roker is geen onruststoker’. Ik was toen zelfingenomen en diep verontwaardigd omdat ik een onvoldoende had gekregen van Klaassen, hij gaf Nederlands, omdat ik de vorige keer een negen had gekregen.
| |
| |
Ik maakte m'n eigen wijs dat het een patriarchale wenk was van hem. Hij dacht natuurlijk dat ik een dromer was. Misschien, maar ik had m'n ogen niet in m'n zak. Mijn tijd kwam nog. Als hij een kerel was geweest had ie me recht in m'n smoel moeten zeggen dat ik er alleen kwam met hard werken en m'n godvergeten talent, maar niet apestoned. Hij had me toen flink de waarheid moeten zeggen, dat ik vlooienwip aan het spelen was met m'n stuiver verstand. Een hersenspoeling had ie me moeten geven als het 'm echt zo aan het hart was gegaan, maar geen zes. Dat was een Chinese karikatuur die hij me met de precisie van een ziener had gegeven, Kromme schouders en een zwemband. Maar de negen dan ook, Hoe groter het hoofd, hoe harder ie valt. De hasjroker en de receptionist waren één en dezelfde. Zie je wel dat het opstel een blauwdruk was?
Ik kon m'n eigen niet waarmaken, daar miste ik de verbeelding voor. Ik wilde dolgraag schrijver worden, maar het hoogste dat er voor me was weggelegd was ghostwriter van m'n eigen autobiografie. Het was net of ik bij een ongeluk m'n beide handen was kwijtgeraakt en van een donor die zelfmoord had gepleegd andere had gekregen. Maar dat strookte met de feiten. Toen ik één was viel m'n moeder met mij in d'r armen van de trap en toen brak ik m'n been. Toen ik werd geboren draaide de vroedvrouw m'n arm om en brak m'n sleutelbeentje. M'n eigen hand maakte me zo stapeldol.
Ik was negen pond en twee ons toen ik werd geboren om vijf minuten voor half acht in het ziekenhuis in de Paul Krugerstraat in Wormerveer. Ik was een zoete baby, schreef m'n vader in mijn dagboek, maar als een ander op de zaal begon te krijsen begon ik ook ogenblikkelijk zo'n keel op te zetten zodat het hele ziekenhuis wist wie er aan het woord was, aldus hem.
Voor het opstel over de jongen en het meisje die lagen te neuken kreeg ik een negen. Hun allebei kwamen pas in de laatste alinea erin voor. Klaassen zei dat hij dat een stijlbreuk vond. Het einde had de rauwe toonaard van een mededeling, vond hij. Maar hij was vol lof over de geografische, exotische gedetailleerdheid waar ik volgens hem de jongen z'n zolderkamertje zo lyrisch mee had beschreven. Hij zei dat hij toen hij klein was uren kon blijven staren naar de kaarten van verre streken in zijn atlas waar hij vermoedelijk wel nooit zou komen. Hij zei dat mijn opstel ook die aantrekkingskracht op hem had uitgeoefend. Ik weet me alleen te herinneren dat het twee kantjes waren. De spiraal piepte geloof ik als een nest witte ratten van wie je het wit van hun ogen haast kon zien. Goud licht wurmde zich door een kier in de gordijnen en het stof glinsterde erin en buitelde over mekaar als een klas op schoolreisje. Op het kale Perzische tapijt slingerden hun uitgetrapte kleren in de rondte als een Rorschachtest. Ik herinnerde me nu ook dat ik haast geen punten en komma's gebruikte in die tijd en ik had bij geschiedenis een werkstuk
| |
| |
over de Egyptenaren om zeep geholpen met de cut-up van William Burroughs. Toen hij bijna klaarkwam en zij dacht dat ze ook een orgasme kreeg begon op de plaat die ze hadden opstaan een liedje dat ze allebei verschrikkelijk slecht vonden. Gelukkig zat er hetzelfde moment zoveel stof op de naald dat de naald erdoor werd opgetild en dwars over het vinyl naar het midden van de plaat doorschoot en daar met doffe tikjes tegen het label bleef aanstoten. Ik zei tegen Klaassen dat hij tegen God toch ook niet had gezegd dat het een stijlbreuk was toen Hij Adam en Eva schiep? En daarna bij Duits ging Valerie ineens naast me zitten.
Ik was helemaal verbouwereerd in het begin. Valerie had nog nooit een stom woord tegen iemand gezegd voor zover ik wist. Het was echt een verlies, een zwart omrand verlies als je had getracht met haar een gesprek te beginnen, maar je had een serieus probleem als dat nog nooit bij je was opgekomen, want zij was een sexbom. Een magnum champagne, d'r tieten schuimden over d'r laag uitgesneden zwarte T-shirtje, m'n ogen sprongen uit m'n hoofd als losse springveren in een oude bank toen ze naast me zonk en ze in m'n ribben duwde. Ik zag grijsblauwe aderen bliksemen boven het katoen onder d'r honinggele huid. Ik had de bouw van m'n vader. Hij is dood. Tegen m'n moeder had ik wel 'ns quasi gekscherend gezegd toen zij voor de zoveelste keer zei dat haar vriend de meeste tijd zo koel was en ongeïnteresseerd in de aangelegenheden waar haar hart naar uitging, dat zijn borstkas een brandkast was. Freek had de lichaamsbouw van Robert Mitchum. Als hij zijn gevoelens uitte was zijn hart Houdini. M'n vaders borst was daarmee vergeleken een paperclip, maar waar zijn hart als een memorandum aan haar was tussen gestoken.
De lijkschouwing bracht aan het licht dat de achterwand van zijn hart helemaal was weggesleten. Er was weinig meer van overgebleven dan een dun bloedeloos vlies achter zijn ribben, een ouwel, een spinneweb. Aanstonds toen hij was doodgegaan ben ik in de floersen zwarte rand om de rouwadvertentie heen gevlucht. Dat gebruikte m'n verbeelding nu als een klimrek. Ik zag elke dag nog zijn ogen voor me, dat slijmerige traan dat was gegrauwd van aangeslibde sentimentaliteit en melancholie. Zijn ogen waren een moeras. Ik miste hem ontzettend. Maar toch was het overlijdensbericht dat ik had uitgekozen voor hem onpersoonlijk en fantasieloos. Hij was zevenenzestig, ik vijfentwintig. Hij had zijn eerste hartinfarct al gehad toen ik er nog niet eens was. ‘Hiermede geven wij u kennis van het plotselinge verlies van Huibrecht Bas’; maar zijn dood kwam helemaal niet onverwacht. Ik was al voortdurend bang dat hij doodging toen Valerie bij Duits tegen me aan kroop. Hij had toen al vier hartinfarcten gehad. Ik was al dertig toen ik nog zeven moest worden. Ik kon het aan zijn manier van lopen zien. Hij sjokte als een engel die geen vleugels heeft.
| |
| |
Toen fluisterde Valerie in m'n oor dat ze genoten had toen ik Klaassen een lesje gaf. - Als hij denkt dat hij het beter weet moet hij zelf een boek schrijven, zei ze, want hij denkt namelijk echt dat hij een miskende dichter is. Toen lachte ze aanstekelijk. Anders lachte ze nooit. Maar hij zal het gerust nooit verder schoppen dan een hobby, zei ze.
Ik zei dat een goeie schrijver van z'n eigen dacht dat hij god was. Toen keek ze me eigenaardig aan en zei in volle ernst eensklaps dat ze aan een jongen zijn kin kon zien of hij zich vaak aftrok. Eerst wist ik niet waar ik moest kijken. Toen ze dat zei leunde ik met m'n elleboog op tafel, een hoofd op een kruk. Met m'n duim en wijsvinger hield ik m'n kaak vast alsof ik er een mal van maakte. Ik wou dat mijn kin een verkeersdrempel was in plaats van een invalidentrottoir. Dus toen schoot ik overeind en strekte ik m'n twee vingers en liet haar zien hoe breed mijn kaak was.
- Een hoefijzer, zei ik stellig en alsof het de gewoonste zaak van de wereld was zei ik erachter aan dat ik me daar momenteel bewust van onthield, aftrekken. - Ik spaar zegeltjes voor natte dromen, zei ik. Ze was niet geïmponeerd. Er kon alweer geen lachje af. - Je moet er maar opkomen, zei ze droog. Ik zei dat ik het onvergetelijk vond om midden in de nacht wakker te worden van het gevoel dat een engel me zat te pijpen. - Dan gaat er een geest door me heen en aarzelt m'n ziel of hij erachter aan zal gaan, zei ik.
- Jouw kin is de rosse buurt Beatnik, als je je niet snel scheert, zei zij. Jij bent zeker het gelukkigst in je eentje? - Nee. Weet ik niet, helemaal niet.
- Wat betekent dat? vroeg ze. Ze wees naar m'n agenda die voor me lag, waar ik op geschreven had, ‘Se casco, non casco in ginocchion’. - Als ik val, val ik niet op m'n knieën, dat is een uitspraak van Mussolini of Ezra Pound, geloof ik, zei ik.
- En dat? ‘Moby Grape’, stond er in opgeblazen, tegen elkaar geperste paarse letters. Je heet toch niet zo? vroeg ze achteloos.
- De Grape maakt rock'n'roll die vandaag nog net zo levensvatbaar is als in 1966, zei ik verwonderd. De grap is, ‘Wat leeft op de bodem van de zee en is paars?’ zei ik.
Maar misschien was ik wél een walvisdruif.
|
|