dromt broze en bange, verdolend vergeetachtige, toch temperende stopcontacten installeert, die hardnekkig het onbenullig lijkende leven in tederheid doen verkeren, luisterend naar de jammerklachten van teloorgegaan beminnen en ook verstaande de blijdschap in zulk zorgelijk sentiment, in stilte hurkende naast een pollepel, eerst gebroken, toen gelijmd, achter de fletse kleuren van de encyclopedie.
Ik blijf in de lol der uiterste verdrieten een gelovige.
Wie in zijn nauwelijks te traceren essentie niet wat steun wil geven aan zijn existentie, wie in zijn predicativiteit van de goddelijke neurose (zulks zij bij deze geheten de wereld van Vuurland tot Carmen Emilia Tjibbes; over beide zal ik zeker nog te spreken willen komen) niet de autonome verbatiliteit van de eigen ingewikkelde betekenisgevende bezigheden blijft bestendigen, zal gemakkelijk en ras vergeten.
Wie zichzelf zo verloochent zal slechts woorden met verregaande betekenis van schuttingen lezen en zal verloochenen met lichtblauwe of donkerblauwe pantoffels, met aalscholvers of Autobianchi's onder vluchten of kauwen, met Händels Fireworks of de gevechten bij Il Giudice of het zwevende zweven boven het treurende oranje, soms met droeve cherubijnen, dan zich verschuilend onder het staalplaat van brieven, of met de nooit nader te leren kennen picasso-vissen in de roezemoezig omstroomde stilte van het dierentuinaquarium, Le Minotaure in bibliotheken opgevraagd hebbend en teleurgesteld, vrijuit te mogen struinen, nog steeds.
Ik kan hier niet makkelijk over ophouden, hoezeer ik ook in kimono aan tafel zit en met hoeveel tegenzin ook mij de windstoten bedeelden, nog even te geloven dat geen schutting een kutting met de tijd vormt. Als veertienjarige ontdekte de paljas de meimaand van de lichtstad enige jaartjes eerder: rode en zwarte vlaggen, banieren tegen de lange neus, de problemen op het eiland waar ze de wagen van papa maakten.
In de lol der uiterste verdrieten raak ik even weer de weg kwijt. Even keer ik bij de percolator weer. Ik schenk even weer koffie en keer terug bij het slachten van zinnen, op de tast, hoe open ook de ogen, hoe treurig het gehoor in het zoeven van de wind.
Mariëlle, zit kalm en schrijf de geschiedenis van de vriendinnen.
Renée drinkt witte wijn. Zij drinkt de witte wijn samen met haar vijf vriendinnen. Nooit heeft Renée enige aandacht besteed aan de collectie pendules, chronometers en antieke wekkers in de hal van moeders woning. Zij krult de krullen van de vijf vriendinnen. Haar sluike haardracht versterkt de dromerige zijde van haar