Jan Kuijper
Met ongeduld en dan met geduld
silvia bre: vooraf
In de wandelgangen van De Doelen, waar Silvia Bre in 1993 te gast was bij Poetry International, hoorde ik de presentator tegen iemand anders zeggen dat hij haar poëzie cerebraal vond. Het is goed dat ik dat hoorde, want niet alleen had hij volkomen gelijk, hij zei ook iets waar ik uit mezelf niet zo gauw opgekomen zou zijn. Wat aan Silvia Bre's poëzie opvalt is een intuïtief soort gevoeligheid, gecombineerd met een streven zo snel mogelijk zo hoog mogelijk te komen - buiten de wereld, of zelfs aan God voorbij, om met Angelus Silesius te spreken. Het duurt niet lang voor de extase is bereikt, die extase lijkt eerder een gegeven dan een top die langs een moeilijke weg moet worden veroverd, of langs een groot aantal inderdaad door het verstand ingegeven trappen.
Wie Silvia Bre's gedichten beter bekijkt, ziet al gauw dat er meer moet zijn. Want wie aan God voorbij is zit in een woestijn, en wel in zo'n kale woestijn dat er aan het maken van een gedicht niet te denken is (behalve misschien een distichon, zoals bij Angelus Silesius zelf). En Silvia Bre's gedichten zijn niet bijzonder kort, er lijkt bovendien van alles in te gebeuren. Lijkt, want een verhaal wordt er niet in verteld, het zijn beelden, flarden van gevoelens en gegevens. Die gevoelens en gegevens horen natuurlijk niet in overluchtse streken thuis: ze komen uit onze eigen wereld, de wereld van buiten en binnen ons hoofd. Het lijkt erop dat we aan het verdrinken zijn, en, zoals een literaire traditie wil, ons leven aan ons zien voorbijtrekken. Maar dit verdrinken is gewild, alle mogelijkheden van de geest hebben moeten samenspannen om het te bereiken - zoveel is aan de beelden en de flarden wel af te lezen. Wat spontaan en zelfs toevallig leek is wel degelijk het uitvloeisel van een mentale krachtsinspanning. De weg die achter ons ligt is niet beschreven, maar onze woorden zouden er niet zo hebben kunnen staan als wij hem niet met moeite hadden afgelegd.
Op dat punt is er een treffende overeenkomst tussen de gedichten van Silvia Bre en die van Hadewijch. Ook Hadewijch gaat uit van de haar al ten deel gevallen genade, van de extatische visioenen zoals ze die, in proza, ook afzonderlijk heeft beschreven. Maar waar de inhoud van die visioenen altijd hetzelfde is en bovendien onbeschrijflijk, beeldloos zoals Dèr Mouw het noemt, ligt de ware rijkdom