boven mijn harde, schonkige schouder. Hij boog door: pols kantelend. Een nu opeens goudgele dunne straal raakte mijn schouder, streelde die, vloeide uit langs mijn rug, verdeelde zich tussen mijn borsten.
Koele olijfolie. Aandachtig, zoals een kind naar een speelgoedautootje kijkt, bewoog hij de fles langs mijn lichaam: van de schouder over de armen naar de hand, dan over de heup en het dijbeen naar de gebogen knie. Bij de voet was de fles leeg.
‘Hij is op,’ zei hij. De juichtoon ontging mij niet. Ik lag zacht druipend op het fluweel. Stil als ik lag voelde ik, hoorde ik bijna de zacht-vette druppels hun sporen trekken langs mijn borsten, onder mijn oksel, tussen mijn vingers, in mijn schaamhaar. Ik wreef de druppels er langzaam in.
‘Het trekt zich vanzelf inwaarts.’ Ik leg mijn ingevette hand aan de rand, bij de opening; de drie middelste vingers wijzen kalm naar binnen.
Dan begint het.
Zuigend. De eerste barrière bestaat niet. Als vanzelf opent hij zich, ruimt zijn ring, wijder en wijder, zuigt vacuüm, en mij in. Mijn vingers zijn losgemaakt van mijn lichaam, mijn hand is los van mijn lichaam; ik voel, maar ik zie allengs de eerste vingerkootjes sluipend weggezogen worden, de warmte in.
Het achteroverhangen, de benen geopend. Het zachtjes schommelen in de sling. Ik heb mijn ogen dicht, zachtjes dicht; een roze waas zie ik, en een streep licht filtert door mijn wimpers. Ik hoor de dempende discomuziek op afstand, net buiten de deuropening; daarvandaan komt ook het verschuivende licht. Diep onder mij ruik ik de geur die mij bezighoudt, opwindt: leer, zwart leer, doordrongen van crisco, ranzig, zurig bijna, nu het warm wordt in deze halfdonkere ruimte waarin de warme lichamen dicht op elkaar licht bewegen. Stemmen op de achtergrond, een hand die mijn scrotum aanraakt, streelt en drukt, streelt.
De eerste spier ontspant zich vanzelf: omdat mijn lichaam weet wat er volgt, omdat mijn lichaam getraind is, ring voor ring, op het toewerken naar ontsluiting.
De eerste bocht is linksboven, onder het hart; de tweede is rechts, boven de lever; de vingers die mijn darm diagonaal trekken, strelen in het voorbijgaan mijn maag. Regel voor regel ga ik open, elke millimeter een ringspier die openspat als vuurwerk. Maar dat strelen, mijn vliesdunne knedende binnenzijde, die zich spiertje voor spiertje om zijn hand stulpt, zijn hand, zijn bovenarm die ik omvat en waar ik millimeter voor millimeter overheen kruip zodat hij mij vult - ik wil klaarkomen en het is onmogelijk om zelfs maar stijf te worden, ter hoogte van mijn middenrif hangt schreeuwen dat geen klank kan maken, dat niet wil opstijgen, en ik gooi mijn hoofd heen en weer, de ogen gesloten.
Dit satijn dat over mijn hand kruipt, dat mij opzuigt, dat opengaat bij de lichtste aanraking van mijn vingertoppen, cirkel voor cirkel over mijn vingers schuift en mij toelaat tot aan de elleboog, dit strelen dat mij streelt, dit regel voor regel mij inlezen, dit warm en kloppend bezitten, voorzichtig, steeds hoger.
Zoals zijn zachte vingers mij openen en masserend zoeken naar de doodlopende achterwand, die wijkt, wijkt en zich dan begint samen te trekken, hevig, heviger - een andere tong in mijn mond die mijn lippen likt aan hun binnenkant, ze onderzoekt, mijn tong aftast op haar smaakzin, haar spraak.
In de avond: aan de telefoon toets ik het nummer in. Dertien cijfers. Het geluid zoekt zich een weg in de verte; klik na klik opent de afstand en de hoorn wordt opgenomen. ‘Je moet niet meer opbellen,’ zegt de stem aan de andere kant van de lijn. ‘Dit is geen gesprek, dit is een stillicidio.’ Stillicidio. Stilla, de druppel; -cidio, van cadere, doden. Het sterven in druppels. Het langzaam leegbloeden na de