| |
| |
| |
W. van Houten
William P. Shakespeare
Beste Huib,
Laat ik je, om te beginnen, zeggen dat ik het nog steeds een prima plan vind. Het leven van P., hoe kort ook, was veelzijdig en kleurrijk genoeg om het soort boek op te leveren dat jou voor ogen staat en dat, als ik je goed begrepen heb, deels biografie zou moeten zijn, deels een stuk cultuurgeschiedenis van de stad waar hij en jij en ik onze studentenjaren hebben doorgebracht. Natuurlijk mag in zo'n boek een bijdrage over zijn bemoeienissen met het vaderlandse toneel niet ontbreken. Maar of ik daar de aangewezen persoon voor ben? Ik betwijfel het.
Als ik nu nog zou kunnen volstaan met een artikel over zijn vertaalwerk - alles wat ik daarover zou willen beweren, kan ik tenminste met bewijsplaatsen staven - maar je hebt me uitdrukkelijk gevraagd ‘een portret van P. te schetsen aan de hand van zijn toneelvertalingen.’ Hoe meer ik daarover nadenk, en ik heb sinds jouw bezoek aan weinig anders meer gedacht, hoe meer het me voorkomt als een onmogelijke opgaaf. Weliswaar heb ik P. lang genoeg gekend om een duidelijk omlijnd beeld van hem te hebben maar onze omgang is ook weer nooit zo vertrouwelijk geworden - we zagen elkaar slechts een paar keer per jaar - dat ik dat beeld heb kunnen, of durven, verifiëren. Het is opgebouwd uit losse indrukken, ongrijpbare details. Zogauw ik het onder woorden probeer te brengen, vervluchtigt het en alleen een dichter kan al die molekulen weer terugroepen uit hun verstrooiing.
Daar komt nog iets bij. Zo'n boek als jij nu wilt uitgeven, wordt geboren - om met Jan Romein te spreken - in het ‘fakkellicht om de doodsbaar’: de vrienden verzamelen zich in een kring om een laatste huldebetoon te brengen en de herinnering aan de overledene door te geven. Die ambiance maakt het er voor mij nog moeilijker op. Ik moet voortdurend denken aan die redenaar bij Tsjechow die plotseling tot de ontdekking komt dat hij aan het verkeerde graf staat te oreren.
Maar goed, ik heb je nu eenmaal in een opwelling van dronken camaraderie mijn medewerking toegezegd en ik wil hier niet proberen om me alsnog onder die toezegging uit te wurmen. Beloofd is beloofd, en als er nu nog iemand was naar wie ik je kon doorverwijzen. Maar na wat ik hierboven heb opgemerkt, zal het je niet verbazen als ik met een tussenvoorstel kom: ik schrijf hier voor de vuist weg alles op wat ik me van P. herinner en als jij na lezing van deze brief nog steeds vindt dat ik een zinnige bijdrage aan die bundel van jou zou kunnen leveren, hoor ik dat wel.
Had ik je verteld dat P. door mijn toedoen toneel is gaan vertalen? Toen ik als dramaturg in Amsterdam begon, stond het repertoire voor het nieuwe seizoen natuurlijk al lang vast. Kompleet met regisseur en bezetting. Een paar klassieke werken, o.a. Shakespeares Othello, en enkele moderne stukken, waaronder Live Like Pigs van John Arden. Voor dit werk was nog geen vertaler aangezocht.
Het speelt zich af in een fantasieloze nieuwbouwwijk. Eén van de rijtjeshuizen is toegewezen aan een zigeunerfamilie. De ongedisciplineerde levensstijl van deze zwervers leidt al gauw tot botsingen met de buurt. Het conflict escaleert en uiteindelijk zien de zigeuners zich gedwongen hun huis te barrikaderen en de hulp van de politie in te roepen om niet door de woedende burgers te worden gelyncht.
De taal die Arden zijn zigeuners laat spreken, is een dichterlijk soort bargoens: ongrammatikaal en rauw. Nu wist ik van P. dat hij virtuoos kan schelden - zijn
| |
| |
tirades in het Universiteitsblad had ik altijd met plezier gelezen - en ook dat hij enkele imponerende vertalingen had gemaakt uit de Engelse poëzie, o.a. van Andrew Marvells scheldkanonnade The Character of Holland. Op de vraag of ik een vertaler wist voor Live Like Pigs lag het antwoord dan ook voor de hand.
Varkens heette het stuk in zijn versie. De taal was die van het beneden-Moerdijkse woonwagenvolk en P. had geen half werk geleverd. Hij was naar een woonwagenkamp gestapt en had de mensen daar gevraagd hoe ze allerlei zaken noemden. En niet alleen voor de hand liggende zaken zoals hun benaming voor borrel (‘keiltje’ en niet, bijvoorbeeld, ‘pikketanissie’) of agent (‘bout’ of ‘wout’ in plaats van ‘smeris’ of ‘tuut’). Er bleek ook verschil te bestaan tussen ‘welk?’, als je iets niet verstaat, en ‘wat?’, als je niet weet wat ze bedoelen. Verder wemelde het van uitdrukkingen als ‘ik zie het lijk al drijven’ (daar komt gedonder van) en ‘ze krijgen ze gereten’ (ze krijgen slaag) en men gebruikte steevast ‘typhus’, en niet ‘kolere’, in gevallen waar jij en ik ‘klote’ zouden zeggen. De akteurs, aldus P. met luider stem op de eerste lezing, mochten de taal vooral niet naar het hen zo vertrouwde Amsterdamse dialekt trekken. De taal was een essentieel bestanddeel van het personage en kon ‘mits vlijtig aangeleerd’ van obstakel veranderen in hulpmiddel voor een werkelijk nieuwe kreatie.
Weet jij trouwens, Huib - jij hebt hem langer gekend dan ik - hoe hij aan die stem kwam waarmee hij je zo ongenadig in de kussens van je stoel drukte? Had hij dat al toen hij in Nijmegen aankwam? Het maakte op mij altijd de indruk alsof hij zich op een goed moment had voorgenomen dat het nu maar eens uit moest zijn met die verlegenheid waar je toch niets voor koopt en dat de mensen voortaan zouden weten dat hij er was. Dat gold ook voor zijn kleren, vond ik. Ze stonden hem prachtig, de leren jasjes, de cowboylaarzen en de schakelarmbanden, ze pasten ook wel bij hem maar tegelijkertijd had het - net als zijn voorkeur voor Jaguars en bmw's - iets van een manifestatie. Vooral als je het vergelijkt met die spelonk van een werkkamer van hem, zo propvol met boeken en grammofoonplaten dat het zonlicht er nauwelijks nog bij kon. Hij vond zelf ook dat hij er onderhand uitgegroeid was, zei hij, maar hij zag zo op tegen de rompslomp van een verhuizing. Als de dood hem zeven jaar later niet verlost had, nota bene aan diezelfde overladen werktafel, dan zat hij er nu nog. Maar we hadden het over zijn eerste toneelvertaling.
Op de première, zeven weken later, heb ik hem voor het eerst razend gezien. Hij had het Engelse ‘fag’ vertaald met ‘stinkstok’ en op het toneel had iemand uit vergeetachtigheid of betweterij ‘saffie’ gezegd. ‘Het is goddomme geen Heijermans!’
Diezelfde zucht tot perfektie als het ging om het minutieus noteren van een groepstaal of een vakjargon sprak ook heel duidelijk uit de tweede vertaling die hij voor ons maakte: De Aannemer (The Contractor) van David Storey. Ditmaal waren het vooral de toneelaanwijzingen die problemen gaven.
Het is het verhaal van vijf mannen die een grote feesttent bouwen in de tuin van hun baas, een verhuurder van tenten voor recepties en tentoonstellingen, voor de bruiloft van zijn dochter. We zien hoe de tent in het eerste bedrijf wordt opgebouwd, vervolgens ingericht in het tweede en weer afgebroken in het derde bedrijf dat zich afspeelt op de dag na het huwelijk (dat samenvalt met de pauze). Het stuk eindigt met het toneelbeeld van de eerste scène: kale masten, afgehechte touwen.
Om de technische aanwijzingen exact te kunnen vertalen had P. een tentenverhuurder opgebeld en was een dag met zo'n ploeg op stap gegaan. Hij heeft niet alleen goed gekeken, hij heeft ook uitstekend geluisterd. Het stuk is een schoolvoorbeeld van toneelrealisme, voorzover die twee ooit echt samen kunnen gaan. De toneeltijd is gelijk aan de reële tijd die voor het opzetten en afbreken van zo'n tent nodig is. Bovendien weet Storey, die een tijdlang als tentenbouwer heeft gewerkt, het soort figuren dat daar rondloopt feilloos in hun taaluitingen te typeren. Het graaft nergens diep maar het is zeer onderhoudend en absoluut overtuigend. Om die uiterst realistische sfeer te bewaren leek het ons zinvol de handeling naar Nederland te verplaatsen. P. ging daar van harte mee akkoord en leverde een werkstuk af dat ik nog steeds tot zijn beste vertalingen reken. De gesprekken van de werklieden - vol geijkte grappen, dubbelzinnige opmerkingen en goedkoop gesar - zijn zo door en door Nederlands dat men zich daarbij maar moeilijk een Engels origineel kan voorstellen. Toch wordt dat origineel op de voet gevolgd.
| |
| |
P. had een uitstekend oor voor de toon waarin een stuk, of een scène, gezet is. Hij kon daardoor vertalingen afleveren die, bij alle vrijheden die hij zich soms veroorloofde, altijd een volkomen overtuigende indruk maakten. Net zoals sommige akteurs het te spelen personage intuïtief aanvoelen: ze kunnen zich verspreken, of aan het improviseren slaan - dat maakt allemaal niets uit: de rol ‘staat’. Misschien is het in wezen ook wel dezelfde gave - de vertaler ‘speelt’ de auteur - wie zal het zeggen?
Al bij onze eerste ontmoeting, toen ik hem de tekst bracht van Live Like Pigs, had P. me te kennen gegeven dat er maar één toneelschrijver was die hij echt graag zou vertalen, ‘desnoods voor niks’: Shakespeare. Hij was ervan overtuigd dat het zijn eigen ontwikkeling als dichter ten goede zou komen.
Ik weet niet wie je op zijn poëzie wilt loslaten, Huib, of je überhaupt een aparte bijdrage daarover overweegt - moet eigenlijk wel - maar ik zou in ieder geval een aantal van die gedichten in je boek opnemen, dan kan iedereen zich een eigen oordeel vormen. Ze zijn nergens meer te krijgen en of dat nog ooit zal veranderen?
Jij hebt er per slot van rekening ook nooit aan gewild. Het zal wel niet in je fonds gepast hebben maar als je voor iemand een uitzondering had kunnen maken, dan toch voor P. die zoveel strekkende meter voor je vertaald heeft, en goed vertaald. Maar ik heb makkelijk praten. Hij is met mij gelukkig nooit over zijn gedichten begonnen. Eerlijk gezegd, vind ik ze nogal overdadig: beelden worden aaneengeregen maar roepen elkaar niet op. Dat komt ervan, denk ik dan, als je je inspiratie bij voorkeur zoekt in muziek en schilderijen. Daar is in theorie misschien niets op tegen maar in de praktijk lijkt zoiets me levensgevaarlijk, zeker als je doeken neemt waarop zoveel te zien valt als op die van Bosch en Brueghel. Het wordt dan al gauw schilderen met woorden: vertaalarbeid. Nee, van mij had hij de hele Shakespeare mogen aanpakken - en de volledige Eliot; zijn vertaling van The Love Song vind ik prachtig, veel mooier dan die van Nijhoff - maar of het hem als dichter geholpen had? Volgens mij heeft hij daar zelf ook zo zijn twijfels over gekregen. Waarom zou hij anders de laatste zeven jaar van zijn leven geen regel poëzie meer gepubliceerd hebben? Toch zeker niet alleen vanwege zijn drukke werkzaamheden als vertaler? Die hebben hem hooguit het excuus verschaft.
Maar nogmaals: dat is allemaal giswerk, Huib, impressies - niets mee aan te vangen. Ik kan net zo goed beweren dat jij die uitgeverij van jou begonnen bent om je niet zelf aan het schrijven van een boek te hoeven zetten.
Dat het P. ernst was met zijn opmerking over Shakespeare bleek een paar maanden later. Hij had in een van zijn bureauladen een paar Othello-fragmenten gevonden die hij vroeger ooit vertaald had, zomaar als oefening, zei hij, en die hij graag zou opsturen om te horen wat ik ervan vond. Het was slechts een viertal getypte kwartovellen - voornamelijk monologen van Iago, de rol die bij ons gespeeld werd door de artistiek direkteur van het gezelschap - maar genoeg om te zien dat het een meesterproef was en aanzienlijk beter dan de door ons gebruikte versie.
Jammer voor hem duurde het enkele jaren voordat we weer een Shakespeare op het repertoire namen: Measure for Measure. Van de bestaande vertalingen bleek geen enkele bruikbaar - die van Gerard den Brabander uit 1950 rijmde er al te vrolijk op los, die van Willy Courteaux was waarschijnlijk te Vlaams, of te gemakzuchtig, of alletwee, dat weet ik niet meer, en de vertaling die Hans Andreus in 1964 gemaakt had voor de Nieuwe Komedie was te duidelijk toegespitst op een interpretatie die niet de onze was - en dus kon ik P. vragen een nieuwe te maken.
Over die Shakespeare-vertalingen van hem, allemaal gemaakt in de laatste drie jaar van zijn leven, is een heleboel goeds te zeggen en in een herdenkingsartikel, àls het ervan komt, zou ik dat ook breed willen uitmeten. Qua helderheid en accuratesse doen ze niet of nauwelijks onder voor het werk van Burgersdijk, nog steeds de toetssteen bij uitstek, en hij had bovendien het voordeel dat in onze tijd zowel de dichterlijke konventies als de fatsoensnormen aanzienlijk vrijer zijn dan een eeuw geleden, aan de vooravond van Tachtig, toen Burgersdijk aan het werk was.
Hij is alleen - verbaast het je? - niet zo bondig. Dat is jammer omdat Shakespeare zijn mooiste effekten bijna altijd bereikt met de eenvoudigste middelen. Zoals in het derde bedrijf van Measure for Measure, waar Claudio zijn doodsangst uitspreekt tegenover zijn zusje Isabella:
| |
| |
Ay, but to die, and go we know not where;
To lie in cold obstruction, and to rot;
This sensible warm motion to become
In de vertaling van P. werd dat:
maar sterven en de weg gaan die geen mens
doorgrondt! Kil en verlamd de rottenis
ten prooi te vallen, in elkaar gedrukt
te worden, van gevoelig, warm, vitaal
tot een bestanddeel van het slijk,
Het zit er allemaal in, hoor, daar niet van, maar formuleringen als ‘de weg gaan die geen mens doorgrondt’ en ‘de rottenis ten prooi te vallen’ zijn naar mijn smaak rijkelijk literair voor het eenvoudige ‘go we know not where’ of het in alle opzichten stuitende ‘to rot’. De uitdrukking ‘to become/A kneaded clod’ maakt de stremming voelbaar en ‘in elkaar gedrukt te worden (...) tot een bestanddeel van het slijk’ is daarvoor een te vloeiende vertaling. Hier begint Shakespeare op P. te lijken in plaats van andersom.
Toen ik daar voorzichtig iets over probeerde te zeggen, antwoordde P. dat hij in dat geval geen twee maar vier maanden nodig had en welk gezelschap kon dat betalen? Dat klonk wel even anders dan het ‘desnoods voor niks’ van een paar jaar geleden. Hij had natuurlijk niet helemaal ongelijk maar het was een argument van een andere orde.
Ik mompelde iets van ‘hoe beter de vertaling, hoe langer die meegaat’ en over een appeltje voor de dorst. Maar ik had natuurlijk moeten zeggen: ‘P., wat lul je nou! Bijna de helft van het stuk bestaat uit proza en ook al kun je daar niet zo soeverein mee omspringen als met dat van John Arden of David Storey, dan nog! En van die andere helft is weer de helft niet veel meer dan goed vakwerk. Blijven over een paar honderd regels die tot de hoogtepunten van Shakespeares poëzie behoren en dat is verdomde hoog maar om die te vertalen krijg jij tienduizend gulden en dat is verdomde veel. En dan moet je niet ouwehoeren over het Nederlands dat wijdlopiger van aard zou zijn dan het Engels - in je Eliot-vertaling is daar niets van te merken, en bovendien: waar zijn dichters anders voor dan om die wijdlopigheid tegen te gaan?’ Maar ik durfde niet.
Het was vroeg in de middag geweest toen ik bij hem aan was komen zetten. Hij had net geluncht en nog geen tijd gehad om af te ruimen. Op die ronde tafel van hem, waaraan hij had zitten eten, pal naast zijn bureau, stonden temidden van stapels boeken en manuscripten niet alleen de restanten van zijn maaltijd maar ook het keukengereedschap dat hij daarvoor gebruikt had - een slamandje van roze plastic en een geblutst steelpannetje - en meer dan ooit had ik de indruk van iemand die op zijn eigen kamer kampeert. Hij vertelde me dat hij tegenwoordig bij zijn lunch geen wijn meer dronk maar water en dat hem dat prima beviel: het kwam zijn produktie ten goede.
Jij kunt het natuurlijk ook niet helpen, Huib, dat de honoraria voor vertalers in jouw branche zoveel lager zijn dan in de mijne. Je zult het marktmechanisme wel weer aanroepen. Maar schandalig blijft het. Als je ziet wat iemand allemaal bij mekaar moet vertalen, wil hij zelfs maar aan een leraarssalaris toekomen. En als het nu nog uitsluitend meesterwerken waren. Maar voor iedere Thomas Mann worden er vijf boeken van Hermann Hesse op je bord gekwakt en op
| |
| |
iedere Shakespeare tien Peter Shaffers - boeken die je in dat plastic slamandje van je zou willen stoppen om er het overtollig vocht uit te slaan. Je vertaalt ze om niet het risiko te lopen dat op een gegeven ogenblik ook de Shakespeares en de Goethes aan je neus voorbijgaan. Dat je eigen werk daarbij in het gedrang komt, neem je op de koop toe; je schaft je misschien een opschrijfboekje aan voor ideeën die je later nog ooit hoopt uit te werken.
Eén van die ideeën heeft hij me eens genoemd. Een ontwerp voor een toneelstuk. Vier mensen die elk voor zich hun eigen verhaal vertellen - verhalen die elkaar nu eens spiegelen, dan weer kruisen, even samen lopen om vervolgens weer hun eigen gang te gaan. ‘Een Beethoven-kwartet?’ vroeg ik. ‘Precies.’
En ondertussen leverde hij een reeks indrukwekkende vertalingen af, van Griekse tragedies tot Duitse romans, die de herinnering aan hem in brede kring nog lang levendig zullen houden - langer, denk ik, dan zijn eigen werk ooit had kunnen doen. Zijn tragiek is dan ook niet alleen dat hij aan dat eigen werk nooit is toegekomen maar dat de vertalingen gingen lijden onder het straffe tempo dat hij aanhield in zijn zucht om vrij te zijn, ‘to do his own thing’. Enfin, je weet er alles van; het heeft hem de Martinus Nijhoffprijs gekost.
Natuurlijk had hij met zijn vertaling van die negenhonderd pagina's tellende Duitse turf de prijs verdiend. Maar hij had moeten beseffen dat een carrière als de zijne, bezaaid met uiterst lukratieve toneelvertalingen, bij zijn vakbroeders de nodige weerstand zou oproepen. Een weerstand die er niet minder op werd door dat zelfverzekerde optreden van hem. In een interview uitroepen dat je jezelf beschouwt als de tweede auteur van het zojuist door jou vertaalde boek, is de goden verzoeken. Want reken maar dat je in een werk van zo'n omvang en complexiteit een paar uitglijers maakt.
P. mocht dan naar buiten toe onverschillig doen over die afwijzing en zelfs zichtbaar genieten van de stampei die daar in kranten en tijdschriften toen over gemaakt is, maar het moet een ontgoocheling voor hem zijn geweest. Je krijgt per slot van rekening niet ieder jaar een vertaalopdracht waar de Nijhoffprijs mee te verdienen valt. Ik denk dan ook dat de vreemde manoeuvre die hij in zijn laatste Shakespearevertaling uithaalde - of waarvoor hij zich in ieder geval geleend heeft - niet helemaal los te zien is van de streek die zijn collega's hem geflikt hadden. Te bewijzen valt het niet, Huib. Oordeel zelf. Laatste tafereel.
We hadden elkaar al vaker gezegd dat we een keertje samen moesten gaan eten, dus toen hij mij een paar maanden voor zijn dood opbelde om een datum voor dat etentje vast te leggen, was er geen enkele reden om daar met verbazing op te reageren. Maar toen hij te kennen gaf dat het op zijn kosten was, vroeg ik hem natuurlijk of hij misschien alsnog de Nijhoffprijs ontvangen had.
Dat had hij niet maar al die publiciteit was mooi meegenomen voor een eenmansbedrijfje als het zijne en moest er eigenlijk voor alles een reden zijn? We kenden elkaar nu al zo'n zeven jaar en wat hem betreft was de samenwerking altijd zeer plezierig verlopen.
Dus reden we op een zaterdag in februari naar het restaurant waar hij altijd heen ging als hij iets te vieren had. Dat moet regelmatig het geval zijn geweest want men kende hem en we werden met alle egards behandeld. Het was ook weer een rol - de gourmet - die hij perfekt speelde. Hij liet zich uitgebreid adviseren, wikte en woog, en maakte vervolgens voor ons beiden een keus met zoveel vertoon van culinaire ‘know-how’ dat ik me afvroeg of ik dat roze slamandje op zijn bureau niet gedroomd had.
Het ging hem niet slecht, vond hij zelf ook. Hij was bijna klaar met Julius Caesar en hij had het geluk gehad dat zijn vorige Shakespeare-vertaling - As You Like It - op dit moment door maar liefst twee gezelschappen gebruikt werd. Een landelijk sukses, zoals hij tevreden vaststelde.
Ik had die vertaling nog niet gelezen maar ik had wel beide opvoeringen gezien en kon dus zeggen dat ze in ieder geval schitterend geklonken had. Ook nu, na bestudering van de tekst, vind ik het nog steeds een voortreffelijk stuk werk, al had hij zich een enkele keer wel wat minder gauw tevreden mogen stellen.
That ends this strange eventful history,
Is second childishness and mere oblivion,
Sans teeth, sans eyes, sans taste, sans everything.
| |
| |
waarmee dit vreemd en veelbewogen stuk
besluit, is tweede kindsheid, loutere
vergetelheid, beroofd van tanden, zicht
en smaak, beroofd van al, wat is geweest.
Je kent het waarschijnlijk: de speech van Jacques over de zeven levensfasen van de mens. Mooier en kernachtiger dan in dat viermaal herhaalde ‘sans’ is de onvermijdelijke aftakeling nooit beschreven. Onvertaalbaar natuurlijk - ‘poetry is what gets lost in translation’ volgens Robert Frost - maar daarom hoef je nog niet je toevlucht te nemen tot een stoplap. Het is een detail, Huib, en absoluut niet representatief voor de vertaling als geheel, maar het is een van mijn lievelingscitaten en aan P. zelf kan ik het niet meer kwijt.
Over een van die As You Like It produkties vertelde hij me trouwens, tussen tarbot en caneton à la presse, een zeer smakelijk verhaal dat me deed denken aan zijn uitbarsting over dat ‘saffie’ van jaren geleden. Hij had op verzoek van de regisseuse een paar Shake-speare-sonnetten vertaald die met As You Like It thematisch samenhingen en waarvan hij begrepen had dat ze gebruikt zouden worden bij inleidingen op stuk en voorstelling. Erg veel aandacht had hij er dan ook niet aan besteed. Laat een van die sonnetten nu in de voorstelling gebruikt worden.
‘Ik ben niet gauw sprakeloos,’ zei P. die al twee uur aan het woord was, ‘maar ditmaal ben ik zonder een woord vertrokken en ik heb ze meteen de volgende dag via een advokaat gesommeerd om het sonnet te schrappen op boete van driehonderd gulden per voorstelling. Ik schijn daar aardig wat opwinding veroorzaakt te hebben. Ze hebben me in een taxi laten afhalen en ik ben daar vorstelijk ontvangen. Het sonnet zou gekapt worden. Zo moet je dat volkje aanpakken.’ En hij wees op de ober die aan een tafeltje naast ons bezig was de laatste druppels bloed en merg uit een eendekarkas te persen.
‘Wat had je gedaan als ze het van tevoren aan je hadden gevraagd en er ook goed voor betaald hadden?’
‘Ik ben vertaler,’ zei hij, ‘geen dramaturg. De klant is koning.’
‘Maar je bent ook schrijver.’
‘De reputatie van Shakespeare zal er echt niet onder lijden, wat ze ook in een uithoek van Nederland met hem uitvreten. En een eventuele bijsmaak laat zich hier prima wegspoelen. Wat vind je van deze Bourgogne?’ Ik moest hem toegeven dat het een grote verzoener was.
Het was al ver na middernacht toen we weer voor P.'s deur stonden maar ik moest en zou nog even binnenkomen om te luisteren naar een paar fragmenten uit Julius Caesar die hij net die week vertaald had.
Hoeveel bedrijven hij toen precies ten gehore heeft gebracht in die dreunende stijl van hem, weet ik niet meer maar het waren er veel. Ik herinner me alleen nog de bijeenkomst van de samenzweerders in de tuin van Brutus. Tweede bedrijf, eerste tafereel. Brutus houdt hen voor dat de moord op Caesar een ritueel moet zijn en geen slachtpartij, dat ze hem moeten ‘vóórsnijden tot een waardig godenmaal,/ niet uitbenen tot karig hondenaas’. Ons gezamenlijk avondje, alsook wat er op dat moment met mij gebeurde, kon voor mijn beneveld brein niet treffender verwoord worden. ‘Prachtig,’ zei ik.
‘En even bondig als het origineel,’ zei P. en denderde verder.
We hebben afscheid genomen in de stellige verwachting elkaar spoedig weer te zien. Met ingang van
| |
| |
het nieuwe seizoen zou ik als dramaturg in Den Haag beginnen - bij hetzelfde gezelschap waar P. nu Julius Caesar voor vertaalde. Maar toen ik die zomer van mijn vakantie terugkeerde, was ik al te laat voor zijn begrafenis.
In Den Haag lag zijn laatste werkstuk - gestencild en in spiraalband - op me te wachten. Misschien zou de schok die ik bij lezing kreeg, minder groot zijn geweest als ik het script niet gebruikt had om er een intieme rouwdienst mee te ensceneren. Ik had het mee naar huis genomen; ik had 's avonds laat, toen alles stil was, een plaat opgezet met de strijkkwartetten van Haydn die hem als dichter nog ooit geïnspireerd hadden en vervolgens had ik een fles Bourgogne opengetrokken om de schim van deze man die ik zo graag had gemogen van tijd tot tijd te kunnen toedrinken. En pas daarna had ik me aan het lezen gezet.
Aan Julius Caesar is voor een vertaler minder te verhapstukken dan aan As You Like It of Measure for Measure. Het is briljante retoriek met als hoogtepunt de Forum-scène, die verplichte lectuur zou moeten zijn voor iedere politieke redenaar. Maar aan dat derde bedrijf ben ik die avond niet toegekomen.
Het tweede eindigt met een scène waarin Portia, de vrouw van Brutus, vervuld van bange voorgevoelens een bediende naar het Capitool stuurt om er achter te komen hoe de zaken staan. Het is duidelijk dat ze weet wat er gebeuren gaat maar dat kán ze eigenlijk niet weten want Brutus, die het haar had zullen vertellen, is zonder afscheid van haar te hebben genomen met de andere samenzweerders naar het huis van Caesar vertrokken en vandaar rechtstreeks naar het Capitool. Een toneelschrijver kan zich dat soort slordigheden makkelijk permitteren. Niemand in het theater die het zou opmerken. Behalve in Den Haag blijkbaar want daar had men de bediende geschrapt en begon die laatste scène met een monoloog van Portia:
O, Brutus' hart! Langs welke baan voltrekt
je noodlot zich, dat je niet vrij meer was
om mij met je geheimen aan te doen
alvorens je in 't eerste licht vertrok,
die zeven duisterlingen achterna?
Ben je een ster, die door de hemel suist,
een vuurbal, die het koud laat welk effect
hij afwerpt in het menselijk bestaan?
Heeft zich mijn Brutus van mij losgerukt?
Dan wil ik groter zijn, en met mijn hand
die ster terugplukken uit zijn wrede vlucht
en doven in de zeeën van mijn ziel...
Dan wil ik zien, met ogen als de zon
waar geen komeet zich aan onttrekken kan!
Dan wil ik horen met de hemelschelp,
waar geen geluid ter wereld aan ontsnapt!
Ik zie! De aarde kleurt zich rood van bloed,
en Rome wankelt, stort tot gruis ineen...
Ik hoor! Gedruis waarmee de bodem splijt,
waait hierheen over van het Kapitool...
Daar is, op die laatste regel na, geen woord Shakespeare bij, Huib. Als het al op zijn poëzie lijkt, op die in Julius Caesar welteverstaan, dan hooguit zoals een hol vat op een vol lijkt. Je zou kunnen zeggen dat je ook voor zoiets altijd nog een vakbekwaam kuiper moet zijn.
Maar wat heeft hem bezield? Het past zo helemaal niet bij hem. En hij heeft er geen cent extra voor gekregen ook - dat heb ik de volgende ochtend meteen nagevraagd. Waarom heeft hij de regisseur niet gezegd dat het waanzin was om zo'n schoonheidsfoutje te willen wegwerken als dat ten koste zou gaan van de karaktertekening? Portia is toch Cassandra niet! (Bij Shakespeare denkt zij een ‘bustling rumour’ te horen dat overwaait van het Capitool, iets wat in haar gespannen toestand zeer wel mogelijk is.)
Hij schijnt nog even gemopperd te hebben dat hij vertaler was en geen tekstschrijver maar het was het soort tegenstand dat erom vraagt overwonnen te worden. En dat is tijdens een avondje stappen en een bezoek aan een van de sjiekste bordelen in Den Haag dan ook gebeurd.
Teleurstelling over de gang van zaken rond de Nijhoffprijs zal zeker een rol gespeeld hebben. Toen hij zo furieus reageerde op dat verdwaalde sonnet in As You Like It - en dat was altijd nog van Shakespeare zelf - ging hij er nog van uit dat die prijs hem niet meer kon ontgaan. Ik kan me voorstellen dat hij een paar maanden later gedacht heeft: ‘wat kan het mij ook verdommen; ze weten er toch de ballen van.’ En inderdaad: niemand, ook de recensenten niet, is iets onregelmatigs opgevallen. (Hij heeft die monoloog
| |
| |
overigens pas geschreven nadat hij eerst het hele stuk had vertaald. Als je soms iets anders mocht denken.) Maar dat het de enige, of zelfs maar de belangrijkste, verklaring zou zijn voor die kapriool wil er bij mij niet in. Er moet meer aan de hand zijn geweest.
Jij vroeg je af - je suggereerde het zelfs als een mogelijke leidraad voor mijn bijdrage - of achter die virtuositeit, dat verbluffend gemak waarmee P. de meest uiteenlopende genres kon vertalen, niet een zekere holheid schuil ging, een gebrek aan kern. Maar hij had wel degelijk een eigen geluid toen hij, amper twintig jaar oud, begon te publiceren in het Universiteitsblad. Dat kun jij, die daar een tijdlang zijn mede-redakteur geweest bent, toch moeilijk ontkennen. Hij drukte daar in de kortste keren zijn stempel op. Voor mij, en een heleboel anderen, wás hij dat blad. En ik heb nooit iets hols kunnen ontdekken aan de manier waarop hij allerlei misstanden hekelde die door anderen soms erg kortzichtig werden afgedaan als studentikoos.
Nee, volgens mij heeft hij de verkeerde keuze gemaakt toen hij een jaar of drie later besloot om zijn studie af te breken en voorlopig als vertaler in zijn onderhoud te voorzien. Als je schrijver wil worden moet je een baan nemen waar je zo min mogelijk energie aan kwijt bent en al helemaal geen kreativiteit. Bibliotekaris of journalist of zoiets. En je moet vooral op je hoede zijn voor uitgevers en dramaturgen. Terwijl ze je ijdelheid strelen, word je ongemerkt door ze uitgeknepen en als je dan de geest gegeven hebt, komen ze af met een ‘liber amicorum’, uitgegeven door de man die in zijn fonds geen plaats had voor je poëzie en met een bijdrage van die ander die altijd vroeg of je ook het voorwoord van de auteur nog even kon vertalen - voor het programma.
Neem iemand anders, Huib, ik pas ervoor. Hij moet geweten hebben dat het een pastiche was en al dat gepraat over sterren, kometen en vuurballen - voor mij is het de lichtkogel van een schipbreukeling.
|
|