kluizenaarsbestaan te leiden. U droomt van kinderen en vaders, maar ach, dat is geen toeval... God dobbelt nooit... de sterren spreken heldere taal.’
Opeens knijpt ze Rea in haar duim.
‘Uw vader... uw vader is dood, maar u ontmoet hem nog steeds, op een donkere plek... U bent...’
Ze zoekt naar een verloren spoor in Rea's open linkerhand.
‘Ja, een Waterman. Op uw volgende verjaardag... half februari, komt u uw ascendant, Leeuw, tegen in een kunstzinnige omgeving... in een grote stad aan een meer. Leeuw heeft een springlevende verrassing voor u in petto.’
‘Hoe moet ik me dat voorstellen, een springlevende verrassing?’
Ze heeft haar sterrenbeeld geraden, een toevalstreffer. De voorspelling voor haar verjaardag klinkt raadselachtig. Iedereen kan in een metafoor wonen, die klopt altijd. Wat doet ze hier, wat een ridicule toestand. Wat is er met haar aan de hand?
Maar de waarzegster praat dwars door haar stille vragen heen.
‘U heeft uitstekende relaties, maar die moet u wel onderhouden. Familiebanden blijven aanhalen, hoe dan ook. Niet steeds de anonimiteit van onbekend gezelschap opzoeken, mevrouw. U zou een goede actrice kunnen zijn. Uw emoties houdt u teveel verborgen, of u speelt... Vóór de zevenentwintigste mei treedt er een verschuiving op in uw leven, alsof uw bloed plotseling de andere kant gaat opstromen.’
De wijsvinger van de waarzegster zweeft als een detector boven Rea's hand. Mijn bloed in andere banen? Waarom spreekt ze in ongrijpbare beelden? De willekeur van al die paden en wegen in mijn huid die blootstaat aan haar belachelijk bedrog. Nee, ik ben belachelijk en bedrieg mezelf, zij kan net zo goed in haar glazen bol naar de rondtollende dobbelstenen van de geschiedenis kijken. God dobbelt altijd, zeg ik, zegt Rea.
‘Misschien is het al zover... Denk aan uw enkels, snoep niet teveel en zeg niet te vaak tijdens gesprekken dat u het allemaal al weet. Uw bloem is de orchidee.’
Er zit geen lijn meer in het verhaal van de profetes. De toon is bij de laatste zin routineus geworden, alsof ze een lesje opzegt. Ze keurt Rea's hand geen blik meer waardig, die ligt hulpeloos op tafel.
‘Uw steen is de amethist, de talisman tegen alle soorten dronkenschap. Vertelt u eens, heeft u een briefopener met aan het uiteinde zo'n stukje violetkleurig kwarts?’
Rea's vingertoppen beginnen te tintelen, de zenuwen schieten door haar lijf. Ze ziet haar briefopener op haar bureau in de zon liggen. Kan deze vrouw toch soms door ruimte en tijd heen kijken? Of is het slechts bluf die klopt? Wie kan de wereld van morgen verklaren?
‘Nee, mevrouw, ik ben geen oplichtster. Ava Haviaras komt uit een beroemd Grieks geslacht, mijn vader is in Delphi geboren.’
Hoe lang nog, hoe lang duurt tien minuten? De waarzegster schakelt weer over op haar routine-toon.
‘Uw beeld staat in het elfde huis, dat wil zeggen het huis van de hoop en de wens. Dat huis regeert stiefkinderen, geadopteerde kinderen en alle kinderen die niet van u zijn maar wel onder uw hoede geplaatst. Het helpt u barrières te nemen. U zit in de boot van het leven, het is onmogelijk vanaf het deinende zeeoppervlak naar uzelf te kijken als passagier. Men kan dan wel alles overboord zetten, niet het schip zelf.’
Dit is een beeldenstorm, een woekering van duistere betekenissen, haar taal speelt verstoppertje.
‘U bent de waterdraagster, het oude symbool van de godin, uw beeld wordt geassocieerd met de Nijl en de Egyptische cultuur die zich rond