De Revisor. Jaargang 9
(1982)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Willem Otterspeer
| |
[pagina 51]
| |
langs de mannen van de scheepswerven. Ze vindt niet wat ze zoekt. Pas als ze een jonge negerarts ontmoet, Jefferson Campbell, voelt ze het en ze zegt het hem. Maar Campbell aarzelt; hij identificeert liefde te veel met rust en regelmaat en dat is niet de liefde waarover Melanchta praat: ‘Ik bedoel werkelijke, hete liefde, Dr. Campbell, die je alles laat doen voor degeen die van je houdt.’ Campbell weet het niet. Als goed academicus maakt hij onderscheid tussen twee soorten liefde: ‘één vorm van liefde, schijnt me, is als men een goed rustig gevoel heeft in een gezin als men zijn werk doet en altijd goed leeft en regelmatig is, en de andere liefde is zoals dieren samen op straat.’ In geen van beiden herkent Melanchta de hare. Het verschil tussen Melanchta en Jeff wordt vooral duidelijk in een twistgesprek over herinneren. Jeff beschuldigt Melanchta ervan, dat ze alleen voor het moment leeft; haar leven zou de continuiteit niet kennen, die alleen een systematische herinnering kan geven. Melanchta zegt hierop, dat Jeff zich juist niets herinnert tot hij thuis komt en alles kan overdenken. Zij kent pas het goede herinneren: ‘je goed herinneren precies op het moment waarop er iets met je gebeurt, zodat je gevoel goed is... een juist gevoel op elk moment waarop dat nodig is.’ De invloed van James is overigens slechts een etappe in de ontwikkeling van haar kosmisch zelfbewustzijn. Het is vooral de uitbouw tot een volbloed - zij het fragmentarisch geformuleerde - romantische filosofie, die haar denken het archimedisch steunpunt verleende. Picasso. Portrait of Gertrude Stein, 1905/6
Romantische filosofie is vooral, het laat zich raden, een nadenken geweest over verbeelding en kunst. Op goed academische wijze laten zich twee soorten Romantiek onderscheiden. De ene is die van Keats, die zijn creativiteit omschrijft als negative capability, het vermogen in alle bestaansvormen door te dringen en van binnenuit te begrijpen. De andere onderschrijft het beeld van de goddelijke dichter, wiens verbeelding orde schept en betekenis geeft. In de eerste traditie werkt de buitenwereld in op de allerhoogste ontvankelijkheid, in de tweede spreekt de menselijke verbeelding recht over de dingen. Open of opener, de dichter kan kiezen. Hoe ook opererend, in bescheidenheid of als demiurg, één ding hebben beide opvattingen gemeen: onderscheid maken, analyseren is een academische bezigheid. In wezen, bij God of de dichter, is alles één. Die eenheid is zelfs hun belangrijkste waarheid, of, in de woorden van de meest romantische aller filosofen, Schelling: ‘Evidenz in aller Evidenz, die Wahrheit in aller Wahrheit, das rein Gewusste in allem Gewussten.’ Als de wijze op zoek naar zijn steen, speurt Schelling naar het Indifferenzpunkt, waar alle tegenstellingen opgeheven worden en eigenlijk is hij dat punt zelf. De schrijver van Vom Ich als Prinzip der Philosophie maakt van het ik de sacrale plaats waar subject en object, denken en zijn, geest en natuur, ja zelfs mogelijkheid en werkelijkheid, vrijheid en noodzaak samenvallen, als in een mystieke totale Vernunft. Goed, Schelling zal dit totale begrip in de eerste plaats God noemen, maar de
Vallotton, Gertrude Stein, 1907
| |
[pagina 52]
| |
dichter is een goede tweede; wat hij voortbrengt is ‘der ewige Begriff oder die Idee des Menschen in Gott.’ De kunstenaar van de Romantiek is de grote alchemist, hij pakt iets op en het wordt goud, hij zegt een woord en het is een Idee, een ‘Ineinsbildung des Allgemeinen und Besonderen’. Het individuele is het tegenbeeld van het algemene, het ene, ‘sofern es in Gott (lees: de dichter) ist, ist selbst absolut, ausser aller Zeit und hat ein ewiges Leben.’ Voor de tijd zélf gaat dat op: het hier en nu is voor Schelling ‘das unmittelbare Gegenbild der Ewigkeit.’ Deze filosofie, deze geëxalteerde witkwast, heeft huisgehouden in het werk van Gertrude Stein, tot in het ontoegankelijke toe. Geboren in Alleghany, Pennsylvania, heeft Gertrude Stein van 1903 tot aan haar dood in 1949, met enige oorlogse onderbrekingen, in Parijs gewoond. Toch is ze altijd Amerikaanse gebleven. Ze las bijvoorbeeld zelden of nooit Frans. Ze laat zichzelf zeggen: ‘Er bestaat voor mij maar een taal en dat is Engels’ en Toklas moet daaraan toevoegen: ‘Ze is zich ervan bewust dat zij in haar tijd de enige is als het om Engelse literatuur gaat. Dat heeft ze altijd geweten en nu zegt ze het ook.’ Van haar kunstenaarschap heeft Stein altijd een sacrale opvatting gehad. In haar eerste poging uitleg te geven van haar werk, in An Elucidation, uit 1923, zegt ze over haar literaire portretten: If I say I stand and pray
If I say I stand and I stand and you understand
and if I say I pray I pray today
if you understand me to say I pray today
you understand prayers and portraits.
Het sociaal equivalent van deze opvatting was dat Gertrude, toen iedereen net na de Tweede Wereldoorlog voor voedsel in de rij moest staan, de queue oversloeg en ondanks de huismoederlijke protesten verwachtte geholpen te worden. ‘Schrijvers hebben nu eenmaal minder tijd om aan routine te besteden,’ was haar argument. De aardigste anecdote vertelt ze weer in haar Autobiografie. Toklas illustreert daarin Steins eigenschap om iedereen alles voor haar te laten doen. ‘En zij was nu eenmaal niet flink, ze was opgewekt, ze was democratisch en ze wist wat ze gedaan wilde hebben. Als je zo bent, zegt ze, zal iedereen alles voor je doen. Het belangrijkste is, beweert ze, dat je diep binnenin je in je diepste binnenste een besef van gelijkheid hebt. Dan zal iedereen alles voor je doen.’ Is dit nu die repressieve tolerantie? Haar grootste tribuut aan Amerika bewees ze door The Making of Americans te schrijven, een roman van 925 dicht bedrukte pagina's, waaraan ze van 1906 tot 1911 werkte. Oorspronkelijk het verhaal van een Amerikaanse familie, ‘begon het een geschiedenis te worden van alle mensen, van iedereen die leefde, geleefd had of nog zou kunnen leven.’ In The Gradual Making of the Making of Americans zegt ze van dit boek: ‘Ik was ervan overtuigd dat op de een of andere manier het raadsel van het universum op deze manier opgelost kon worden.’ De enige romans met wie ze dit werk wenste te vergelijken waren Ulysses en A la Recherche du Temps Perdu. Uiteraard is Gertrude Stein in dit boek zelf aanwezig, niet alleen onder de fictionele vermomming van Martha Hersland, maar ook als auteur. Ergens diep in het boek zegt ze opeens: ‘Dit is dan nu de beschrijving van mijn kennis. Vervolgens wordt er weer een begin gemaakt met Martha Hersland en haar wezen en leven.’ Als ze een portret van Alfred Hersland wil beginnen, stelt ze dat uit met de woorden: ‘Ik ben nog niet vol genoeg van het wezen van hem.’ Uitweidingen over het wezen der dingen maken The Making of Americans op sommige plaatsen niet te onderscheiden van een filosofische verhandeling, een tractaat over de bottom nature van mensen. In The Gradual Making zegt ze hierover: ‘Ik begon toen weer na te denken over de bottom nature van mensen, ik kreeg er enorme belangstelling voor om te horen hoe iedereen steeds weer hetzelfde zei met eindeloze variaties maar steeds weer tot je uiteindelijk als je heel intensief luisterde het kon horen opkomen en neerdalen en al datgene zeggen dat er in hen was, niet zozeer door de woorden zelf die ze zeiden of de gedachten die ze hadden maar de beweging van hun gedachten en woorden eindeloos hetzelfde en eindeloos anders.’ De idee van de bottom nature was de resultante van haar zoeken naar de menselijke identiteit. Hoewel er ‘vele miljoenen van hen zijn’, vallen de mensen uiteen in een eindig aantal soorten, zegt ze. Elk mens heeft een verschillende hoeveelheid van zijn ‘soort’ in zich, ‘en dat maakt een verschillend wezen van elk van de vele miljoenen van dat soort.’ Elk mens heeft ook delen van andere soorten in zich. Ondanks het tamelijk gecompliceerde mengsel dat daar uit volgt, heeft ieder mens een bottom nature, die door herhaling kenbaar wordt: ‘langzaam, meer en meer, gaat men ze kennen als het herhalen uit hen komt.’ Deze typologie geeft haar de meest excentrieke verfijningen in de pen: ‘Er moet nu dan meer beschrijving plaats vinden van de manier waarop elk gemaakt is van een substantie passend bij de soort van hem, dikker, dunner, harder, zachter, allemaal van een consistentie, allemaal van een stuk, of kleine stukjes samen om een geheel te maken soms van hetzelfde soort van wezen soms van een ander soort van wezen in hen, sommigen met een stuk dat hard is in het centrum en vloeibaar aan de oppervlakte, anderen met een groenteachtige soort of van hout of van metaal in hen.’ In de uitputtende beschrijving van de kleinste variaties, beliepen haar zinnen soms 50 regels of meer, vol met some en any, om dan soms nog in de anticlimax te eindigen, dat de beschreven figuur ‘zo niet was.’ Men kan zich voorstellen dat er op deze stijl veel geparodieerd is, en ook dat Edmund Wilson in zijn Axel's Castle verzuchtte dat het echt niet mogelijk was het boek uit te lezen. Toch vormt The Making of Americans een van Steins meest karakteristieke teksten, ook ter illustratie van haar curieuze tijdsopvatting. Het Amerikaanse volk was daarvoor bij uit- | |
[pagina 53]
| |
stek geschikt. Het is immers ‘het oude volk in een nieuwe wereld, het nieuwe volk gemaakt uit het oude’. Stein vindt de paradox van de tijd terug in de Amerikaanse geschiedenis, die geen geschiedenis is. Een Amerikaan is iemand, ‘wiens traditie er nog geen zestig jaar over gedaan heeft om tot stand te komen. We hoeven alleen maar onze ouders voor de geest te halen, ons onze grootouders te herinneren en onszelf te kennen, en onze geschiedenis is compleet.’ Geschiedenis kan in Amerika gedoceerd worden aan de subfaculteit Herinnering. Het Amerikaanse volk is overigens niet alleen het jongste, het is ook het oudste. ‘Gertrude Stein’, zegt ze zelf, ‘praat altijd over Amerika alsof dat nu het oudste land ter wereld is. Omdat Amerika door de burgeroorlogen en de daaropvolgende commerciële opvattingen de twintigste eeuw schiep, en aangezien alle andere landen inmiddels in de twintigste eeuw leven of ermee beginnen, is Amerika, omdat het in de jaren zestig van de negentiende eeuw begon met het scheppen van de twintigste eeuw, momenteel het oudste land ter wereld.’ Na The Making of Americans krijgt het werk van Gertrude Stein meteen een veel kleinschaliger opzet, zonder evenwel aan kosmische pretentie in te boeten. Haar eerste bezigheid is het schrijven van portretten, van grotere eenheden zoals Italians (‘Als je er een paar van kende, kende je ze allemaal’), of kleinere groepen (bijv. A family of perhaps three). De bekendste gaan echter over individuen, zoals Matisse of Picasso, of het schitterende Portrait of Mabel Dodge at the Villa Curonia, waar Mabel Dodge helemaal niet in voorkomt. Ook probeerde ze toen de extremen van de negative capability uit door het vervaardigen van een aantal verbale stillevens, gebundeld onder de titel Tender Buttons. Het stilleven had namelijk op het portret voor, dat daarin ‘het kijken zich niet vermengde met het herinneren.’ Het probleem voor de lezer is, dat waar The Making of Americans irriteert, doordat het te weinig te duidelijk zegt, Tender Buttons wanhopig maakt omdat het te veel te onduidelijk zegt. Bijvoorbeeld haar impressie van een raam (window): ‘Een raam heeft een andere spelling, het heeft helemaal “f”, het heeft dan geen gebrek meer en dit is regen, dit mag zelfs iets anders zijn, in elk geval is er geen toewijding in glans.’ Zo wordt een salade omschreven als een ‘winnende cake’ en ‘dineren is west’. Het dichtst bij een definitie van haar esthetica kwam Stein in 1926 met haar lezing Composition as explanation. Het enige verschil tussen de verschillende generaties ligt in het kijken, zegt ze, ofwel in compositie en gevoel voor tijd. Compositie ís gevoel voor tijd. Daarom is The Making of Americans een ‘voortdurend heden’. ‘Ik maakte bijna duizend pagina's voortdurend heden. Voortdurend heden is één ding en steeds weer beginnen is een ander ding. Dit zijn beide dingen. En dan is er alles gebruiken. Dit brengt ons weer tot compositie dit is alles gebruiken’. Als een ‘tijdgenoot’ creëerde ze de compositie, die een voortdurend heden was, die steeds opnieuw begon, die alles gebruikte, die even natuurlijk hetzelfde als verschillend was. En dat noemde ze romantiek. ‘Romantiek is dan wanneer alles dat hetzelfde is eenvoudig verschillend is, en romantiek.’ Stein is deze romantische inspiratie trouw gebleven, in cryptische zowel als overduidelijke zin. In het toneelstuk Four Saints in Three Acts (voor het eerst opgevoerd op 8 februari 1934) is alles anders, in Ida, a novel (1941) is alles hetzelfde. Op Four Saints kan elke literatuurwetenschapper zijn tanden stuk bijten (‘pigeons in the grass alas’), in Ida kan een kind de was doen. Four Saints loopt uit op een soort universele heiligheid, die natuurlijk niet buiten Gertrude zelf kan (‘Saints and see all out but me’). Ida is een tweeling, Ida-Ida, die zichzelf brieven schrijft en die opeens Ida-Winnie heet omdat één van de een een schoonheidswedstrijd heeft gewonnen maar die, zodra een officier belangstelling toont voor Winnie, zegt dat Ida het liefst is waar ze is, maar dat ze daar niet is en dat ze geen Winnie heet maar Ida, want er is geen Winnie. Tenslotte wordt ze toch hoe langer hoe meer Ida: ‘ze zei zelfs dat ze Ida was’ en ‘verbond zich nooit aan gisteren of morgen.’ En dan verschijnt, midden in die onbegrijpelijke literaire loopbaan, in 1932, een boek zo glashelder en boeiend dat er zelfs vraagtekens achter het auteurschap geplaatst zijn; een boek dat zonder omslachtig of hermetisch te zijn, de poetica van Gertrude Stein niet weer verheldert of onontkoombaar uiteenzet, maar in de praktijk brengt: The Autobiography of Alice B. Toklas. Het is het verhaal hoe twee Amerikaanse vrouwen, Stein en haar levensgezellin Toklas, het centrum vormen van de artistieke avant-garde van de banketjaren, van de groei van het kubisme. Het boek bestaat uit weinig anders dan een grote reeks anecdoten, die het verhaal - in de verleden tijd verteld - een levensechte directheid geven. Er zit een sprankelende, eeuwige jeugd in dit boek: over Picasso die zijn best deed om op president Lincoln te lijken, over de kolossale kunsthandelaar Vollard, die in melancholieke buien donker voor zijn glazen winkeldeur ging staan en zo dreigend de straat in keek dat niemand het waagde zijn winkel binnen te komen. Over de aankoop van schilderijen, vooral dat van Matisse, La Femme au Chapeau, waarvan het publiek van de herfstsalon de verf probeerde af te krabben, maar waarvan Gertrude Stein meteen de schoonheid begreep, ook al was het niet aantrekkelijk. Over het banket voor de douanier Rousseau, over de tragische dood van Guillaume Apollinaire die op zijn sterfbed in 1918 de Parijzenaars onder zijn raam hoorde roepen ‘à bas Guillaume’ en die niet wist dat ze daarmee keizer Wilhelm van Duitsland bedoelden. Over de ambitieuze Hemingway en de dwaze Mabel Dodge en zoveel anderen die op één moment en voor eeuwig geportretteerd worden. Het boek vormt de beste illustratie van haar eigen uitspraak: ‘Elke keer als er een menselijke geest is, is die wel of niet het hele universum dat er wel of niet is.’ Het boek ademt de opmerking die ze maakte naar aanleiding van de negentig keer die ze poseerde voor het portret door Picasso: ‘Terug naar alle eerste keren.’ Het heeft inderdaad iets van een oude tekst met een sacraal karakter.Ga naar eindnoot2 Haar autobiografie doet Gertrude | |
[pagina 54]
| |
Stein ook kennen als zondagskind. Vertellend over zichzelf, schreef ze een bestseller en werd wereldberoemd. Het boek gaf haar de plaats, die ze anders alleen als karikatuur, als overspannen verschijnsel ingenomen zou hebben. Het boek maakte haar pas echt historisch. In A Message from Gertrude Stein, geschreven een maand voor haar fatale operatie, schreef ze: ‘Ik heb altijd historisch willen zijn, al vanaf dat ik een baby was voelde ik het zo.’ Zelden is een dergelijke overtuiging zo paradoxaal verwerkelijkt. Maar de paradox is voor de romanticus dan ook het voorkeursvehikel om de irrationele indifferentie uit te drukken. Even bijkomend uit de narcose voor haar eerste en laatste operatie murmelde ze: ‘Wat is het antwoord?’ En toen op deze onbeantwoordbare vraag geen antwoord volgde, vroeg ze, haar laatste woorden: ‘In dat geval, wat is de vraag?’ Gertrude Stein, ca 1907
|
|