kroes op zijn bord omdat het goed voor hem was. Met zijn ogen dicht slikte hij het vocht door. Hij hoorde zijn grootmoeder de kamer inlopen, iets op tafel zetten en weer naar de keuken teruggaan. Even later schepte zij de borden vol.
Na het gebed zei de grootvader: ‘Weet je, Mam, wat onze jongen net vroeg?’
De jongen smeekte hem in stilte er niet over te beginnen. ‘Hij vroeg wat er zou gebeuren als de adel en het zakenleven in conflict zouden raken.’
‘Toen ik bij Schaap werkte, als coupeuse,’ antwoordde de grootmoeder, ‘heb ik een baron gekend, dat was een schuinsmarcheerder.’
‘Wat is dat, Ma?’ vroeg de jongen.
‘Iemand die slechte dingen deed; hij dronk.’
‘Aha,’ zei de grootvader, ‘die dronk.’
‘Ja, de hele dag en hij zat achter de vrouwen aan.’ Ze zweeg even.
‘Hij liep wel altijd kaarsrechtop, heel anders dan de jongen, die steeds krommer gaat lopen, hoe vaak ik het ook tegen hem zeg.’
‘Dat kan nog goedkomen,’ zei de grootvader.
‘Die baron had een glazen oog en dat haalde hij er een keer voor me uit, om me aan het schrikken te maken, néé, zo was het niet: hij had het er eerst uitgehaald en keek me met zijn echte oog strak aan en toen opende hij langzaam dat lege gat, om me aan het schrikken te maken: zó was het!’
De jongen huiverde.
‘Wat deed je toen, Mam?’ vroeg de grootvader met een gretige klank in zijn stem.
‘Ik sloeg hem in zijn gezicht, we stonden in de gang achter het atelier; dáár deed hij het; ik sloeg hem direct in zijn gezicht en liep langs hem heen. Hij heeft nooit meer iets geprobeerd. Het was een vriend van de directeur, dat was een jood, ze zijn allebei dood.’
‘Dat rijmt,’ zei de grootvader.
‘Wat rijmt?’
‘Dood en jood.’
‘Het was echt een jood, nou en of, maar ik had hem wel door.’
‘Ja, Mam, jij had hem door.’
‘Wat deed hij dan, Ma?’ vroeg de jongen, die zijn grootmoeder in de gelegenheid wilde stellen haar gram op iemand anders te halen.
‘Hoe bedoel je, wat deed hij dan? Het was een jood en ik had hem meteen door; begin jij met eten!’
De jongen boog zijn hoofd en nam een hap van de stamppot.
‘Het was een gesjochten baron, hoor, hij had geen rooie cent, alleen een rood gat in zijn hoofd, voor zijn glazen oog.’ Ze grinnikte.
‘Je bent anders zelf net zo gewiekst als een. jood,’ zei de grootvader.
De jongen die in de vierde klas van de lagere school zat, had onlangs van zijn meester gehoord dat de joden door de Duitsers waren doodgemaakt.
‘Was het soms voor de oorlog, Ma?’
‘Ja, natuurlijk, de jood is vergast.’ Ze knikte een paar maal kordaat met haar hoofd om de absolute zekerheid van het feit te benadrukken, ‘maar het was een echte zakenman; die verdiende ze wel. Ik had 15 naaisters onder me; hij had gelijk in de gaten dat ik het kon.’
De jongen overwoog even te vragen wie er zou winnen als de adel tegen de joden zou vechten, maar uiteindelijk hield hij zijn mond, hij kende geen joden en kon zich niet voorstellen hoe ze er als leger uit zouden zien; misschien bestonden ze wel helemaal niet meer. Het zou trouwens niets uitmaken. In plaats van iets te vragen, propte hij een paar happen in zijn mond.
‘Ik heb er weer eentje aangenomen voor tweevijfendertig,’ sprak de grootvader.
‘Wat?’ vroeg de grootmoeder, die in gedachten leek verzonken.
‘Een meisje voor kantoor, een jong kind, voor tweevijfendertig, de vorige heeft haar ontslag genomen.’
‘Dat verbaast me niets, zo'n kind kan als naaister meer verdienen dan tweehonderdvijfendertig gulden, nou en of! Vindt Tok het wel goed dat ze zo snel weglopen, omdat ze overal meer kunnen verdienen, want...’
‘Hoezo goed? Ik doe toch personeel!’ onderbrak de grootvader haar.
‘... dan heb je ze ingewerkt in het archief en er moeite voor gedaan, afgezien van al de tijd die het je kost, en dan lopen ze weg, kan je opnieuw beginnen: koopman kak, zeg ik je!’
‘Maar ze zijn goedkoop, dat is ook belangrijk,’ verdedigde de grootvader zich.
‘De jongen gaat morgen naar zijn moeder,’ veranderde de grootmoeder het onderwerp van gesprek. ‘Ik stuur hem vroeg, zodat ze niet te lang in haar bed kan blijven liggen, dat heb ik ook nooit gedaan op zondag.’
‘Ze heeft de hele week hard moeten werken, Tok was weer op reis, zodat ze er alleen voor stond.’
‘Bel jij strakjes op om te zeggen dat hij met de trein van kwart over negen gaat, dan staat hij om half elf bij haar voor de deur en dat is laat genoeg.’