| |
| |
| |
Frans Kellendonk
Aantekeningen uit de nieuwe wereld
Deze woorden zijn gedagtekend 16 november 1981, te Minneapolis, hetgeen Babels is voor waterstad, in de waterstaat Minnesota, die anno domini 1843 is gesticht en zo genoemd door een paar mannen in de nederzetting Stillwater aan de St. Croix rivier. Minne is Indiaans voor water. Mississippi betekent vader der wateren. Vlakbij zijn de Minnehaha Falls, waarover Longfellow ooit zo zoetvloeiend gedicht heeft. Minnehaha betekent inderdaad lachend water. Als een Nederlander pijn heeft zegt hij Au!, de Angelsaks zegt Ouch! en de Zuidafrikaan Eina!, maar als ze lachen roepen ze allemaal Haha!, net als de graaf in het Spaans.
Voorlopig ben ik nog bezig aan de verlengtijd van mijn zomer. Het blad aan de bomen heeft al de kleur van vuur, maar het is achttien graden celsius, Indian summer. Het kan hier erg koud worden, zo koud dat je op heldere dagen vlak boven de einder drie zonnen ziet staan.
Tomah. De squaw. De bus maakt een tussenstop in het stadje Tomah. Elke plaats, in dit land dat geen middeleeuwen heeft gekend en daarom geen verschil maakt tussen dorpen en steden, is een town. Tomah is niet veel meer dan een parkeerplaats met daar omheen de bekende Burger King en Dairy Queen, de MrDonut en MacDonald, waar de passagiers een half uur lang mogen verpozen.
Ik vind een vrije stoel aan een tafeltje dat reeds voor de helft is bezet door een rasechte squaw, een shopping-bag lady bovendien, die haar geheimzinnige rotzooi naast zich in een supermarktkarretje geparkeerd heeft staan. Ze is voorzien van allerlei eleganterieën, een vosje om haar schouders, een zwart hoofddoekje met zilverspikkel en zwarte glacé handschoentjes, en is in zoverre een prettige uitzondering op haar doorgaans pokdalige en dronken rasgenoten, dat ze een gaaf en glanzend gezicht heeft. Dronken is ze echter wel. We praten wat (‘Ye talk like a real eddicaded guy-whereya from?’), maar ze blijkt te kampen te hebben met een ongemak waar veel beschonken lieden aan lijden, namelijk dat er een onderwerp is dat onwrikbaar als een kei in haar gedachten ligt en waar ze als een Sisyphus maar mee in de weer blijft - haar huidskleur.
Ze is een Britse, vertelt ze, half Engels, half Iers, en om dat te staven houdt ze haar hand naast de mijne. ‘See? I am just as white as you are.’ Door al het buitenleven en het regelmatig eten van rauwe wortelen ben ik niet zo bleek als de meeste Kaukasiërs, maar feit is dat haar huid bezwaarlijk rood genoemd kan worden. Mensen van haar soort heten hier ook geen redskins meer, ze worden met karakteristiek Amerikaanse gulheid ‘native Americans’ genoemd, wat overigens niet betekent dat niet-Indianen hun geboorterecht hebben opgegeven, evenmin als degenen die anderen ‘colored people’ noemen zelf allemaal albino's zijn.
‘I am a Cook,’ zegt ze, ‘and my husband is a Brock.’ Wat een Brock dan wel mag wezen? Dat is dus de naam van haar gewezen echtgenoot, een Duitser, en haar drie jongens die zulke lange wimpers hebben, net als alle Duitsers (‘Negers hebben ook van die lange wimpers, mevrouw Brock.’ ‘Mijn zonen zijn geen negers. Ze zijn Duitsers.’) hebben het zich in hun hoofd gezet, ja hoe ze erbij komen snapt ze ook niet, dat ze Indianen zijn (‘Ach, mevrouw Brock, dat doen jongens van die leeftijd bij ons ook, dat gaat wel over.’) wat wel weer het voordeel heeft dat ze nu tenminste niet iedere dag met de bus naar die nikkerschool gebracht hoeven te worden, tien mijl verderop, vanwege de rassenintegratie, want ze woont natuurlijk in een geheel blanke buurt.
Als je verwacht van Indianen iets diepzinnigs te horen over de hemellichamen of de jacht, kom je bedrogen uit. Bij mij in de straat kom ik wel eens een oude Sioux tegen die een echte handgeweven kiel draagt. Hij heeft grijze manen, een streng en doorgroefd gelaat en ogen die honderd kilometer weg lijken te kijken en waar hij het liefst over praat is hoe hij ooit zijn twee neefjes heeft meegenomen naar Disneyland. (‘So I said to my brother, Lester, I said, I'll take the kids along. Are you sure, he said, Lester said. Now listen here, I said, I make more money than you do, Lester, I said, working my butts off with Amtrack, I said, I can afford it, I said.
| |
| |
Well, that's mighty nice of you, Lester said, but are you really sure you want to take those two boys all the way down to Florida, he said. Course I am, Lester, I said...’)
Ze vraagt me hoe ik heet. Frans, zeg ik, want het is hier de gewoonte om je achter de betrekkelijke anonimiteit van een voornaam te verschuilen. Zelf heeft ze eigenlijk geen voornaam, bekent ze. Haar vriendinnen noemen haar Alice. Maar hoe noemden uw ouders u dan, mevrouw Brock? Haar ouders? ‘Oh, they called me Little Bear.’
Steden. Je hebt zo'n zeven à acht uur over dezelfde freeway gereisd. Namen als uit een gedicht van Paul van Ostayen - Menomonie, spreek uit: m'naaa-m'nie, Eau Claire, Black River Falls, Milwaukie, de bierstad, waar op elke straathoek een R.K. kerk staat - zijn in je ooghoek verdwenen. Dan verstrengelt de weg zich geleidelijk met andere wegen - spaghetti junction - je nadert een grote stad.
Amerikaanse steden worden altijd geroemd om hun skyline. Dat is omdat ze alleen uit de verte een herkenbare gestalte hebben. Het is steeds weer dezelfde schering en inslag van avenues en streets waar je in terechtkomt. Bij 135th St. beginnen de buitenwijken. Gazons die een meter hoger liggen dan het straatoppervlak. Houten huizen met veranda's. Ter hoogte van 60th St. vind je doorgaans de housing projects waar alleen kleurlingen wonen. Dan volgen de wolkenkrabbers, die elkaar steeds dichter gaan verdringen, zodat het op die brede straten even donker wordt als in de stegen van Napels of Barcelona. Waar is het centrum? Er is geen centrum. De Spaanse veroveraars hadden tenminste het benul om midden in hun koloniale steden een zocalo aan te leggen, maar hier vind je geen plein, geen rustpunt - het stratenplan en de gladde architectuur, die erom smeekt vergeten te worden, hebben je voor je het weet de stad weer uitgestuwd.
Boston is de uitzondering. In Boston is elke Amerikaan van buiten na vijf minuten de weg kwijt.
Nieuwsberichten. Minneapolis beweert een van de meest verlichte en verdraagzame steden in de U.S.A. te zijn, en terecht, maar dat is nog niets om trots op te wezen. Momenteel woedt hier een hetze tegen een rechter die zich heeft afgegeven met een paar schandknapen. In het kader van een serie over kinderverkrachters heeft WCCO-TV zijn gedrag aan de kaak gesteld. Hij is een briljante rechter, wordt met nadruk gezegd, alsof dat tegen hem pleit. Vanuit een boodschappentas gefilmde beelden van de man worden aan het publiek getoond. Hij loopt keurig over straat, met een hoed op. Beelden van zijn huis. Zijn naam en adres worden vermeld, want dat mag hier, ook al word je nog slechts verdacht van een misdrijf. De omroepmaatschappijen hebben onlangs toestemming gekregen om te filmen in de rechtszaal, want de brave burger heeft recht op informatie, op het schrijven van scheldbrieven en het gooien van bakstenen. De jongens, die bepaald geen minderjarige indruk maken, worden geïnterviewd. Ja, ze herkennen de rechter van de foto. Ze hebben twintig dollar van hem gekregen. Voor sex. Als iemand hen uit de misère had kunnen helpen, dan was hij het wel, snikken ze. Ze leggen hun verklaringen nog eens af, ditmaal gekoppeld aan een leugendetector. Wat een leugendetector meet is de elektrische spanning op het huidoppervlak. Niemand heeft nog duidelijk kunnen maken wat die met de waarheid heeft uit te staan. Het gebruik van het apparaat is in veel rechtbanken niet geoorloofd, ook niet in de rechtbanken van de staat Minnesota, maar dat vertelt WCCO-TV er niet bij. ‘In my professional opinion,’ zegt de deskundige die het apparaat bedient, ‘they are truthful.’ Het is weer een grote dag voor de gerechtigheid en de kijkcijfers. President Reagan komt voor de buis blij vertellen dat de werkloosheid sterk gedaald is. We'll be right back after
this message. Twee minuten reclame en dan het volgende bericht. Volgens de laatste officiële cijfers is de werkloosheid sterk gestegen. Je hebt in dit land vrijheid van meningsuiting en je mag ook geloven wat je wilt.
Beelden uit Dayton, Ohio. Een dronken man komt uit een bar en houdt een gijzelaar een pistool tegen de slaap. Voor de bar staan drie politiewagens opgesteld, agenten op hun hurken erachter. De dronkaard roept dat hij zijn gijzelaar zal neerschieten als ze hem niet laten gaan. De gijzelaar weet met een simpele judogreep te ontkomen en de dronkaard valt op de grond, het pistool glijdt uit zijn hand en blijft een paar meter verderop liggen. De agenten schieten, vier keer, vijf keer. Hij is dood. Commentaar van de nieuwslezer: ‘De politie verklaarde uit zelfbehoud te hebben gehandeld, daar de man op hen gevuurd had.’
De Verenigde Staten is een gevaarlijk land, omdat er zoveel ongelukkige mensen wonen. Het wordt geteisterd door vaderlandsliefde, vraatzucht en godsdienstwaanzin. Wanneer een Amerikaan emotioneel wordt, rammelt hij je door elkaar en brult: ‘I love this country!’ Chauvinisme is wat een gevangene voelt voor zijn cel. Vrouwen zijn er trots op dat ze vrouw zijn, homoseksuelen dat ze homoseksueel zijn, Amerikanen dat ze Amerikaan zijn. Black is beautiful en if yer not Dutch, yer not much. Demopolis, Alabama, is de beste plaats op aarde en Groesbeek, Texas, ook. Gelukkig zijn er communisten, die niet in vrijheid en niet in God geloven, want het is makkelijker te haten dan lief te hebben. Vrijheid heeft te maken met stereotransistors, mooi weer, open con- | |
| |
vertibles en gewoon jezelf zijn. En God houdt van je, ook al word je door iedereen met de nek aangekeken.
New Orleans. Er rijdt geen tram meer naar Desire. Nog wel een bus, een witte, die de naam in aan- en uitknipperende lichtpuntjes op zijn zwarte voorhoofd draagt. Ik heb altijd gemeend dat die tram een beeld was voor verlangen, maar Tennesee Williams blijkt met zijn titel iets veel decadenters bedoeld te hebben, verlangen naar verlangen, een aftandse droom. Alleen over St. Charles Avenue loopt nog een tram, tussen twee tien kilometer lange rijen palmen, een antiek vierkant ding met houten banken, helemaal van het French Quarter, door het Garden District met zijn subtropische tuinen, langs Loyola en Tulane universities, naar Carollton. New Orleans is groen en wit en oud-roze. De creolen hebben gladde, ovaalvormige hoofden en ze zijn zwart als ebbehout. Tussen hun voortanden hebben ze vaak een stukje goud, waarmee ze hun haast ondraaglijk volmaakte schedelvorm aan scherven lachen. De vrouwen lopen aan één stuk door te mopperen en te ginnegappen, ongeacht of er iemand luistert.
Ik neem de bus naar Key West. De bus is vol. Nauwelijks zit ik, of naast me neemt Arlene plaats, driehonderd pond. Ze heeft al een paar uur op deze bank gezeten, want ze komt uit Baton Rouge en blijft voorlopig nog zitten ook, want ze gaat naar haar zuster in Orlando. Ze is een jonge vrouw, maar zo dik dat er een krans van rimpels om haar mond zit, zoals om een knoop die op een kussen is genaaid.
Platgedrukt tussen het raam en Arlene (ze heeft het benauwd, wat het mij op de een of andere manier onmogelijk maakt om het ook benauwd te hebben) kijk ik naar buiten. Wanneer de bus de lange brug over Lake Pontchartrain voorbij is eindigt de beschaving. Louisiana is gauw verlaten. Een stukje Mississippi, Biloxi. Een stukje Alabama, Mobile. Dan begint Florida. De streek tussen Pensacola en Tallahassee wordt de panhandle genoemd. De takken van de palmbomen, die nergens hoger komen dan drieëneenhalve meter, zijn geknakt, de bladeren bruin, het gras grijsbruin, dor blad is aan de roerloze loofbomen blijven hangen, en het is heet. Een landschap in de hel. De zon heeft abnormaal lang werk om op en onder te gaan en het grootste deel van de dag werpt hij lange schaduwen, schijnt hij de spaarzame voorbijgangers, oude mensen meestentijds, horizontaal in het rimpelige gezicht. De plaatsjes waar we door komen hebben voor hun gemeentehuizen, waar wíj een beeldhouwwerk of een standbeeld zouden plaatsen, een afgedankte raket of bommenwerper staan, en geen gat zo klein of het hele godsdienstige spectrum is er vertegenwoordigd: de Methodisten, Congregationalisten, Presbyterianen, Zevendedagsadventisten hebben er hun kerken, de Baptisten hun tempel, de Jehova's hun koninkrijkszaal. Ergens wordt een gebedsdienst aangekondigd, waarin God een lagere rentevoet zal worden afgesmeekt. Een oude vrouw voert op haar nummerplaat de tekst ‘God Co-Pilot’; vóór op een andere auto staat ‘Jesus Is Our Savior’. In een subtropische streek doet zoveel meestal calvinistische godsdienst even wrang en tegennatuurlijk aan als zout in je koffie.
Tegen middernacht, na vijftien uur rijden, komen we aan de Orlando. Arlene wordt afgehaald door haar zuster, die hamburgers bakt in Disneyland en me nieuwsgierig maakt naar de rest van de familie, want Arlene blijkt niet eens de dikste thuis.
De inwendige mens. Wat in de Verenigde Staten vooral gegeten wordt is de snack. De snack wordt in het openbaar en toch in eenzaamheid verorberd. Talrijk zijn de mensen op straat met die van de koe bekende glazige blik, die erop duidt dat het bloed zich van de hersenen naar de maag heeft begeven. De snack is een excuus om altoos te blijven eten, want hoeveel snacks men ook achter de kiezen heeft, nooit heeft men een volledige maaltijd genoten. Wanneer een Amerikaan een restaurant bezoekt zal hij steevast zeggen: ‘Let's grab a bite’ - nooit zal hij eens flink gaan nassen of bunkeren. Op de menukaarten vind je wat bij ons hoofdgerechten zouden heten onder het kopje entrees. Aan de muur hangt een handleiding met instructies voor First Aid In Choking.
Wanneer de Amerikaan niet eet, wil hij toch kauwen. Dickens beklaagde zich al over de bruine fluimen die op zijn schoenen werden gespogen en was verbijsterd toen hij zelfs in het Witte Huis geelkoperen kwispedoors zag staan. Wat de pruimtabak was in zijn tijd, is nu de kauwgom en de popcorn. Beide kunnen onbepaalde tijd genuttigd worden zonder ooit verzadiging te schenken. Onder elke tafelrand die je per ongeluk aanraakt, elke houten stoel die je wat dichter naar je toetrekt, zit een rijtje fossiele kauwgommoppen. Kauwgom heeft het voordeel van een vleesachtige substantie, die stevig malen noodzakelijk maakt. Nadeel is dat er niet bij geschoffeld kan worden. Die mogelijkheid biedt popcorn weer in overvloed. Hele bergen kunnen er van worden ingeladen, en ze laten geen spoor van verzadiging achter.
Van al dat kauwen krijg je honger. Je loopt dan even binnen bij de snackbar van een Wop, Dago of Chink. Daar koop je een burrito, souvlaki, Chinese eggroll of een pizza. De pizza komt in twee soorten, de platte en de hier uitgevonden pan pizza, en in twee maten: 12″ en 16″. De Amerikanen geven jaarlijks even veel uit aan pizza als aan ruimtevaart.
| |
| |
Of je duikt snel een winkel in. Bijna iedere winkelier heeft vlak naast zijn kassa een rek staan met junk food. Daarin laten zich twee hoofdcategorieën onderscheiden: crunchiens en munchies. Crunchies zijn gezouten amandelen, pinda's, cornnuts etc. Munchies zijn er weer tweeërlei: enerzijds de ook bij ons bekende chocolade-met-caramel versnaperingen, marsrepen, milky ways en dergelijke zoetigheid, anderzijds in cellofaan verpakte banketwaar. Carrot cake met mierenzoete glazuur, oatmeal cookies, taai en zacht, die altijd net niet op schimmelen staan, en het meest gewild: Hostess Cupcakes, Twinkies, DingDongs en HoHo's. De dubbelzinnige babybabbel van die namen vertelt al genoeg over de geestesgesteldheid van de consument. Deze produkten bestaan uit moskovisch gebak in de vorm van hetzij een dubbelgeslagen omelet, hetzij een klok, al of niet bedekt met suikerglazuur of chocolade, waarin een slagroomsurrogaat verstopt zit dat uit het gebak komt spuiten als melk uit een tepel. En het heerlijkst van al is dat ieder Twinkie precies gelijk is aan ieder ander Twinkie, zodat je geen ruzie hoeft te krijgen, kinderen.
De trieste gevolgen van dit levenslange zuigelingschap lopen maar al te zeer in het oog. Dat er in de V.S. relatief veel dikke mensen zijn is maar een fractie van de gruwelijke waarheid. Die dikke mensen zijn zo dik dat je er bij ons voor naar de kermis zou moeten. Mannen wier geslachtsdelen hoog in een donkere spelonk hangen, als vleermuizen. Vrouwen met zijvleugels aan hun heupen. Ze kunnen niet liggen, want dan zouden ze onder hun eigen vet bezwijken. Als ze zitten vallen hun ledematen in slaap. Ze moeten almaar lopen, om een beetje leven in dat vlees te houden.
Hemingway. Het is Kerstmis en op Key West bloeien de oleanders. Ik breng de hoogtijdagen door op het strand, kijkend naar de pelikanen die laag over het water scheren en, één en al snavel, loodrecht de oceaan induiken om een visje te verschalken. In de branding drijven blauwe kwallen die lijken op sierlijke Portugese fregatten.
Whitehead Street loopt van de Atlantische oceaan naar de Golf van Mexico en op nummer 907 staat het huis waar Ernest Hemingway twaalf jaar lang woonde, tot 1940, en driekwart van zijn werk schreef. Het is een negentiendeeeuws huis, gebouwd in Spaans-koloniale stijl en geheel omringd met een veranda. Key West is een vogelrijk eiland - Charles Audubon woonde aan het begin van Whitehead Street en schreef er aan zijn Birds of America - maar in de tuin van nummer 907 is geen vogel te bekennen, want er wonen tweeënveertig katten met aan elke poot zes tenen, allemaal nazaten van de katten die Hemingway hield.
Een vriend van de schrijver leidt me rond, een man van een jaar of zestig, met fanatieke Spaanse ogen. Hij draagt een openstaand zijden hemd van het soort rood dat scharlaken wordt genoemd en tussen zijn grijze borsthaar hangt een zware gouden ketting. Omdat hij bij de lunch uien en knoflook heeft gegeten wenst hij me niet te woord te staan voor hij uit een groen flesje wat muntextract op zijn tong heeft gedruppeld.
Hij praat honderduit over de levensstijl van de schrijver, vooral over zijn drinkgewoonten, terwijl ik wat rondkijk. Het is een prettig huis. De verbouwing en inrichting zijn het werk van Hemingway's tweede vrouw Pauline, een southern belle, net als mijn gids geboortig uit New Orleans, reden waarom hij een diepe sympathie voor haar heeft opgevat. Ik word door ruime kamers met rode plavuizen geleid. Het licht dat door de hoge palmen binnenvalt is groen en gouden. Er liggen vrolijke vloerkleden. Er hangen veel kroonluchters in huis, want daar was Pauline dol op. Wat uit Afrika meegebrachte souvenirs. Ik zie maar één behoorlijk schilderij, in de slaapkamer. Het is geschilderd door een neef van William Faulkner. Het enige echt bijzondere aan het huis is dat Hemingway er heeft gewoond.
Mijn gids loodst me naar buiten, naar het zwembad. Terwijl ‘Ernest’ in Spanje was om de burgeroorlog te verslaan, heeft Pauline het laten aanleggen in de rotsbodem van de tuin, voor een bedrag dat driemaal zo hoog was als het hele huis had gekost. Mijn gids wijst me op een glazen plaatje in het plaveisel, waaronder een dollarcent ligt, groen uitgeslagen door de zoute eilandlucht. ‘When he came home and she showed him the pool, he threw that coin at her feet, saying “Here, take the last penny I've got!” He had a thing about money, you know. Whereupon she had the penny mounted in the cement. Ah, that lady had a lovely sense of humor!’
Dat ‘thing about money’ is iets waar ik Hemingway altijd om bewonderd heb. Ik ken geen andere schrijver die zo consequent materialist is. De tastbare wereld is bij hem absoluut en wordt daarom met de grootst mogelijke liefde en zorgvuldigheid tegemoetgetreden. Of hij nu een leeuw beschrijft, een vis, een zak wijn die rondgaat in een Spaanse bus, de manier waarop je wordt bediend door een ober - alles krijgt een eigen waarde en geld is voor zijn helden een middel om die waarde uit te drukken en te erkennen. Hoe mensen hun geld besteden is in zijn boeken een uiting van hun verhouding tot de wereld. En zoals Nick Adams, Jake Barnes en al die andere nice guys omgaan met hun dollars, zo gaat Hemingway om met woorden. Ieder woord wordt tien keer omgekeerd, zodat het rond en concreet wordt. Het woord good bijvoorbeeld. Je moet dat lezen met een vol Midwestern accent. De medeklinkers moeten een schil zijn, de klinker is sappig vruchtvlees. Het betekent zowel moreel
| |
| |
goed als lekker, aangenaam. Als Hemingway schrijft ‘The wine tasted good’ hoeft er geen engeltje over je tong te fietsen - en als Jake in The Sun Also Rises platweg beweert ‘I felt lousy’, dan geloof je dat, ook zonder dat er een treurig achtertuintje wordt beschreven. Ford Madox Ford heeft de mooiste karakteristiek van zijn proza gegeven: bij Hemingway liggen de woorden op een pagina gerangschikt (‘tesselated’ schrijft Ford) zoals kiezelstenen op de bedding van een beek. Hemingway was al jong in de leer geweest bij Cézanne, zestig jaar vóór Peter Handke.
Nee, ik snap best waarom dat zwembad hem niet lekker zat. Mijn gids beweert dat hij gierig was. Over de echtgenoot Hemingway kan ik niet meepraten, maar de schrijver was het niet, dat weet ik zeker. Voor een vrek is geld een goed in zichzelf. Hij kent het verschil tussen een ton en een dubbeltje niet; wat voor hem telt is dat ze allebei uit de tabernakels van de bank komen. Hemingway moet zich diep ongelukkig gevoeld hebben in Amerika, waar geld het hoogste goed is. Wanneer de rondleiding voorbij is zit ik met het soort probleem waar Hemingway graag over schreef: moet ik mijn sjieke gids een fooi geven of niet? Een kwestie van waarde en waardering. Ik geef hem het boek dat ik die ochtend heb uitgelezen, The Book of Laughter and Forgetting van Milan Kundera. Ik vond het een goed boek.
Sneeuw. Wanneer ik terugkom in Minneapolis vriest het dertig graden en de Mississippi stoomt. De rivier is half dichtgevroren, maar de temperatuur van het water is nog zoveel warmer dan die van de lucht dat er dunne nevelslierten van opstijgen, die zich hogerop verzamelen in mist. Het water is zwart, het ijs grijs, de sneeuw blauw onder de heldere hemel. 's Avonds wordt de sneeuw eerst geel, dan roze, en 's nachts is hij enkel bleek. Langs de dakgoten hangen franjes van ijspegels. Lekke regenpijpen zijn veranderd in stalactieten.
Er is donzige sneeuw, die zacht over je heen valt. Sneeuw die scherp in je gezicht wordt geschoten. De oude sneeuw die een blizzard voor zich laat uitstuiven is grijs. Versgevallen poedersneeuw boven op oude sneeuw flonkert glasachtig. Onder de mikroskoop vertoont een sneeuwvlok een prachtige kristal, elke sneeuwvlok weer een andere.
Ik heb hier een auto die ik niet gebruik. Het is een roestig kreng. Nu er twee maanden lang sneeuw op gevallen is, is het een abstracte auto geworden. Alleen een sierlijke stroomlijn is er van over, die een paar maal uitvergroot, haarscherp en vederlicht in de lucht hangt.
|
|