| |
| |
| |
[1981/6]
Peter Kouwenberg
Glasgerinkel
Terwijl mijn vader druk bezig was de vochtigheidsmeter te bestuderen boven één van de bakken die zich naast de kelderdeur bevonden, drukte ik mijn gezicht tegen het glas en zag de reptielen tussen de planten krioelen, sommige met lange bekken, andere met grote klauwen en weer andere met uitpuilende ogen. Traag bewogen ze zich voort waarbij ze voortdurend tegen elkaar opbotsten en de een soms onverstoorbaar over de ander heenkroop, alsof hij hem voor een tak aanzag, om een ogenblik later weer dreigend de bek naar zijn buurman open te sperren. Maar dit alles gebeurde in een volkomen stilte, een stilte die me het gevoel gaf dat ieder beest heimelijk het plan had om, zodra hij zijn kans schoon zag, alle andere te verslinden.
Hoe verlangde ik op dat moment naar het vredig gekwaak van de kikkers en angstig drukte ik me tegen de benen van mijn vader aan. Alsof hij mijn gedachten raadde, tilde hij me op en droeg me naar de kelder. Onder een luid gekwaak betraden we de ruimte en liepen tussen de vele planten door, die onder de altijd brandende lampen welig tierden; maar we waren de vijver nog niet genaderd of er viel een stilte, die enkel door een aanhoudend geplons doorbroken werd.
Nadat hij me op de grond had neergezet, luisterde ik aandachtig of er misschien nog ergens een kikker te horen was. Wanneer er één begon te kwaken, kroop ik tussen de bladeren door, terwijl papa me op de voet volgde om me bij m'n arm beet te kunnen pakken zodra ik te dicht bij de vijver kwam. Omdat de kikkers tussen de bladeren moeilijk te zien waren, kon ik enkel op het gekwaak afgaan, waarbij ik zo zachtjes mogelijk moest doen, want telkens als ze me hoorden, hielden ze zich stil. Voorzichtig kroop ik dan verder in de richting vanwaar het geluid gekomen was, zodat het me soms toch lukte er één te vinden, die doodstil met zijn bolle ogen naar mij zat te staren; alleen zijn witte buik bewoog onophoudelijk op en neer. Behoedzaam stak ik mijn hand naar voren en als ik hem dan bijna te pakken had, strekte hij plotseling zijn lange achterpoten om met een sprong in het water te verdwijnen. Ik kon zien hoe hij vanonder de waterspiegel naar mij zat te loeren, terwijl af en toe minuskuul kleine kikkervisjes zijn gezichtsveld vertroebelden.
Zo kon ik uren bezig zijn met m'n vader naast me, die toekeek en ondertussen dorre bladeren met zijn nagels van de planten knipte; en alles was zo vredig dat het mij leek dat dit een restje van het paradijs moest zijn, een paradijs dat verloren zou gaan, zodra we de kelder verlieten.
De hal was een eiland dat aan de ene kant, bij de deur van het atelier, werd begrensd door een lang wit strand en aan de andere kant, bij de drempel van de kamerdeur, door een steile rots die hoog boven de zee uitstak. Uit de kelder ontsprong een rivier die de jungle doorsneed en die bij de bakken met reptielen een meer vormde, dat vol krokodillen en gevaarlijke vissen zat. Op de vloer gaven twee kronkelige rijen kiezelsteentjes een pad aan, dat van de trap naar het rommelkamertje leidde, waar mijn zusje op een stoel was vastgebonden, als Jane die in een hut werd vastgehouden door barbaren, donkergekleurde kussens voor de ingang. En op de trap, die met zijn brede treden vol varens een boom voorstelde, zat ik, Tarzan, de onverschrokkene en spiedde het oerwoud in om te zien of alles veilig was.
Juist toen ik me met een grote zwaai de jungle in wilde slingeren, riep mijn moeder vanuit de keuken waar ze brood aan het klaarmaken was: ‘Vergeten Tarzan en Jane zo direkt niet hun boterhammen te komen halen?’ Want tot wat voor werelddelen ik de hal en de aangrenzende kamers ook omtoverde, de keuken bleef altijd wat zij was en mama was de enige die nooit een rol in mijn spel kreeg toebedeeld. Met haar dichtbij kon ik me onbevreesd in de grootste gevaren storten en ik stelde me voor hoe zij ervan moest genieten te zien hoe standvastig ik me toonde in situaties waarin ik normaal nooit verzeild zou raken.
Misschien had ik haar wel gevraagd of ze banaan op brood wilde doen, als ik op dat moment Jane niet had horen kermen, waarop ik onmiddellijk over de leuning was geklommen. Na een ogenblik met één hand aan een spijl te
| |
| |
hebben gehangen, de benen opgetrokken, zodat ik op en neer kon slingeren, alsof ik aan een liaan hing, liet ik me op de grond vallen en snelde naar haar toe over het junglepad dat tot m'n schrik op allerlei plaatsen met planten was overwoekerd. Met m'n kapmes moest ik me er een weg doorheen banen, toen er onverwachts een slang uit het gebladerte te voorschijn kwam, waarop ik met de stok begon in te slaan.
Op dat ogenblik ging de deur van het atelier open en m'n vader verscheen in de hal. Achter zijn brilleglazen schoten zijn ogen vuur. ‘Wat is dat allemaal voor een lawaai?’ bulderde hij. ‘Jullie weten toch dat ik aan het werk ben!’
En onmiddellijk liet ik, Tarzan, m'n stok vallen, die nu nutteloos was geworden, want wat moest ik beginnen tegen iemand die de macht had zelfs het bestaan van het eiland te verbieden? Ik stond stil en droomde dat achter hem, vanuit zee, een enorme vloedgolf aan kwam zetten, maar nog voor deze hem had kunnen bereiken, hoorde ik uit de keuken de stem van mijn moeder: ‘Ach Karel, laat die kinderen toch; je kunt niet verwachten dat ze zich de hele dag stil houden, alleen omdat jij moet werken.’ En toen op een zachtere toon: ‘Je moet het ook eens wat rustiger aan doen.’
‘Ja, ja,’ mopperde hij, ‘ik ben over een paar dagen klaar,’ en ging z'n atelier weer binnen, maar voor hij de deur sloot, keerde hij zich naar mij om en zei: ‘Als je je maar een beetje rustig houdt!’
Nu dit grote, allesoverheersende gevaar was bezworen, besefte ik weer in wat voor benarde positie Jane zich nog steeds bevond, zodat ik haastig de stok weer pakte en op m'n buik naar de hut toe kroop. Zodra ik deze genaderd was, besprong ik de slapende wachters en sloeg uit alle macht op hen in tot ik er zeker van was dat geen van hen nog bewoog. Daarna snelde ik de hut binnen, waar ik zoekend om me heen keek of er zich misschien nog ergens barbaren verborgen hielden en toen ik niemand bemerkte, sneed ik tenslotte de touwen los. Eindelijk kon ik Jane in m'n armen sluiten. Ze keek me met vochtige ogen aan. ‘Het doet zo'n pijn,’ zei ze en maakte zich los om de striemen op haar armen te bekijken. Ik boog me voorover; het touw had diepe gleuven in haar vlees achtergelaten en voorzichtig gaf ik er een zoentje op tegen de pijn, maar omdat ik in het vuur van het spel meende dat de barbaren haar dit hadden aangedaan, tilde ik haar vlug op en zo snel als m'n benen me konden dragen, vluchtte ik naar de rotsen vanwaar ik samen met haar de zee in dook om de vrijheid tegemoet te zwemmen.
Mijn moeder lag in een tuinstoel en droeg een grote rieten hoed om haar ogen tegen de zon te beschermen; haar jurk had ze tot over haar dijen omhooggetrokken, zodat de stof in grote plooien over de houten randen van de stoel viel. Zij lag daar zo onbeweeglijk dat ik me afvroeg of ze eigenlijk nog wel leefde, maar toen een zuchtje wind de plooien zachtjes op en neer bewoog, zag ik dat er, terwijl de haartjes op haar benen rechtovereind gingen staan, een huivering door haar lichaam liep; vervolgens trilden haar enigszins opzij gezakte borsten een ogenblik na, duidelijk zichtbaar onder de flinterdunne stof.
Mijn zusje die er geen moment aan had gedacht dat ik me verstopt zou kunnen hebben in de boom die tot buut diende, was in steeds groter wordende cirkels de tuin naar mij aan het afzoeken en bevond zich nu ver weg, zodat ik me niet langer achter het gebladerte schuil hoefde te houden en op m'n gemak mijn moeder kon bestuderen. Ik volgde de binnenkant van haar dijen naar de plaats waar zij samenvloeiden onder de opgerolde stof en waarin mijn wang zovele malen was weggezonken, als ze mij tegen zich had aangedrukt. Altijd had het me dan geleken of ik een ogenblik in een wereld werd opgenomen die voor anderen ontoegankelijk was, zelfs voor mijn vader, want ook voor hem hield zij de deur gesloten, als zij zich 's morgens met een speciaal voor die plaats bestemd washandje in de badkamer waste.
Doodstil zat ik op de tak in afwachting of een volgende windvlaag mij misschien meer zou onthullen, toen mijn vader, die de hele ochtend op bed was blijven liggen, door de serredeuren de tuin in kwam lopen, zijn hoofd enigszins naar voren gestoken, alsof hij naar iets op zoek was. Plotseling veranderde alles. M'n moeder ging rechtop zitten en deed haar jurk naar beneden, ik kroop achter het gebladerte weg en Steef gaf het zoeken naar mij op om naar hem toe te lopen. De wereld leek zich rondom hem op een andere wijze te ordenen, alsof er een magneet door de tuin heenschoof.
En terwijl hij naar mijn moeder liep, begon hij mij te roepen. Aanvankelijk wilde ik mijn schuilplaats niet vrijgeven, bang als ik was dat hij mij weer aan het schilderen zou zetten, maar toen mama tenslotte ook begon mee te roepen, kon ik geen weerstand meer bieden; ik sprong naar beneden en ging naar hen toe, niet nadat ik eerst de buut had aangetikt.
Steef zat op een stoel met een bosje bloemen in de hand; ze had een kort wit jurkje aan en haar lange haar was in een paardestaart gebonden. Met de tong uit m'n mond tuurde ik afwisselend naar haar en het papier, maar de opzet die ik aan het maken was, wilde maar niet lukken. Telkens begon ik opnieuw; de ene keer waren haar benen te lang en de andere keer haar schouders te recht. En al die tijd stond mijn vader achter me, terwijl hij toekeek en af en toe aanwijzingen gaf. Herhaaldelijk nam hij me ongeduldig het potlood uit handen om een fout te herstellen, maar naarmate hij op
| |
| |
een bepaalde plaats meer verbeterde, werd ik op andere plekken des te slordiger.
Tenslotte kon hij het niet langer meer aanzien en nam zelf achter de ezel plaats. Schuin naar voren geleund, terwijl hij zijn ogen over Steef liet glijden, bewoog hij zijn hand over het papier, alsof hij haar lichaam streelde. Zijn ogen glansden en voortdurend deed hij enkele passen naar achteren om zijn kreatie met Steef te vergelijken.
Hij ging zo in het tekenen op, dat ik ongemerkt kon wegsluipen. Door de serredeuren ging ik de kamer binnen, waar ik bijna onmiddellijk tegen een stoel opliep, omdat mijn ogen na het felle zonlicht buiten nog niet aan de duisternis binnen waren gewend. Ik hoorde iets op de grond vallen en toen ik me bukte, zag ik dat het een breiwerkje was. De naald lag ernaast. Een aantal steken waren gevallen en hoe ik ook probeerde ze op te halen, het wilde maar niet lukken. Tenslotte gaf ik het op en legde alles voorzichtig op de stoelzitting neer. Ik opende de kamerdeur, liep naar de trap en holde met grote stappen de treden op.
Ik was er zo aan gewend geraakt dat mijn moeder daar achter de varens stond, dat ik haar eigenlijk nooit meer opmerkte, maar vandaag zag ik haar weer. Ze stond op een brug in een park vol zon en schaduwen en steunde met één hand op de houten leuning. In haar gezicht dat er onder het zwarte haar bleek uitzag, staken haar donkere ogen scherp af. Ze had een rode jurk aan en nieuwsgierig volgde ik de plooien vanaf haar ceintuur tot aan de zoom, waaronder haar benen te voorschijn kwamen.
Had ik mijn moeder toen ik haar zoëven in de tuin bestudeerde, stukje bij beetje in me opgenomen, om de afzonderlijke delen achteraf tot één geheel te vormen, nu stond zij in zo'n perfekte harmonie op het schilderij, dat ik in één oogopslag helemaal van haar vervuld raakte. Er ging een betovering van haar uit, die pas doorbroken werd, toen ik besefte dat het mijn vader was geweest, die haar zo harmonieus op het doek had neergezet en dat ik mijn moeder als het ware uit zijn handen ontving.
Ik wendde m'n blik af, nam met grote sprongen de laatste treden en holde naar m'n kamer. Door het raam zag ik dat hij de schets aan m'n moeder voorhield, die rechtop in haar stoel zat en voorzichtig nipte van haar glas; ze knikte traag met haar hoofd.
Vanaf hier kon ik het gezicht van m'n zusje duidelijk op het papier onderscheiden en hoe mooi ik de tekening ook vond, toch dwaalde m'n blik telkens naar de handen van m'n vader af.
Door de planten in de serre viel het licht van de ondergaande zon. Mama roerde lusteloos met haar vork door het eten en keek naar buiten. Ze zag er afwezig en droevig uit, maar deze droevigheid maakte haar zo mooi dat ik van tafel had willen springen om haar te omhelzen.
‘Is het waar dat papa vandaag een schilderij heeft verkocht?’ vroeg Steef, de stilte doorbrekend.
M'n moeder knikte.
‘Waarom is hij er dan niet?’ vroeg ik.
Ze keek op. ‘Hij is in trance aan het schilderen, zegt hij, maar als je het mij vraagt is hij meer in trance van het meisje dan van het schilderij.’ Ze legde haar vork hard neer. ‘Kom, kinderen, dooreten!’
‘Papa zegt altijd dat als je niet in trance van iets bent, dat je het dan ook niet kan schilderen,’ merkte m'n zus eigenwijs op.
‘Ach Steef,’ zuchtte m'n moeder, ‘je bent nog veel te jong om dat te begrijpen.’ Ze stond van tafel op; haar lange jurk sleepte achter haar aan, terwijl ze naar de kamerdeur liep.
Ik voelde me angstig worden. ‘Raad eens hoeveel erwten ik op m'n bord heb,’ riep ik tegen m'n zus.
‘Vierentachtig.’
Ik begon te tellen, maar al voor ik bij de tien was, hoorde ik mijn moeder op de deur van het atelier kloppen. ‘Karel, je bord is al volgeschept en het eten wordt koud,’ zei ze zachtjes.
| |
| |
Ik hoorde de deur opengaan en mijn vader mopperen dat zijn hele koncentratie was verstoord en even later kwam hij, gevolgd door m'n moeder, de kamer binnen. Waggelend liep hij naar de tafel, nam zijn bord op, opende de serredeuren en smeet het met eten en al de tuin in. Mijn moeder verstijfde, draaide zich om en liep de kamer uit. Haar stappen bonkten op de trap; vervolgens sloeg er boven een deur dicht. Mama had zich weer eens op haar kamer opgesloten. Papa was ondertussen aan tafel gaan zitten en had Steef op zijn schoot genomen, die hem met verschrikte ogen aankeek; hij speelde met haar haar en zei opeens teder: ‘Wees maar niet bang; mama is een beetje moe.’
Op dat moment kwam een meisje van een jaar of achttien met lang donker haar de kamer binnen. Ze had een chinese kamerjas aan en omdat deze onder het lopen even openviel, zag ik dat ze er niets onder droeg. Ik keek naar haar met een mengeling van schaamte en nieuwsgierigheid. Het leek me een wonder dat haar enkels niet braken boven de schoenen met hoge hakken, waarop zij met moeite balanceerde; en haar huid zag er zo gaaf en teer uit, dat het me onmogelijk leek dat iemand haar zou kunnen aanraken zonder haar te beschadigen. Ze lachte naar m'n vader en toen naar mij, maar ik durfde haar niet langer aan te kijken en ging snel verder met eten.
Hij richtte zich tot haar: ‘Als je ook iets wilt eten, ga dan maar zitten,’ en maakte een uitnodigend gebaar naar mama's stoel. Het meisje liep echter op hem af, tilde Steef van z'n schoot en zei: ‘Later als zij een vrouw is, zul je je geen beter model kunnen wensen.’
Ik hield het niet langer uit, sprong van m'n stoel en holde naar boven. ‘Ga jij je moeder maar weer achterna,’ hoorde ik hem nog roepen.
Mama was niet op haar kamer, maar ik hoorde gestommel boven me en klom met bonzend hart de ladder op die naar het dak leidde, waar zij altijd de was te drogen hing. Toen ik het luik met m'n hoofd omhoog had geduwd, zag ik haar: ze stond aan de rand en stak scherp af tegen de rode lucht. Haar jurk wapperde in de wind en ze wiebelde zachtjes op en neer. Ik hield m'n adem in, bang dat ze zich te ver naar voren zou buigen en naar beneden zou vallen.
‘Mama,’ riep ik en holde op haar af.
Ze draaide zich om en drukte mij tegen zich aan. Haar rok rook naar lavendel en er doorheen voelde ik tegen m'n wang de warmte van haar benen, waarin ik helemaal leek weg te zinken.
‘Kijk,’ zei ze, ‘zie je hoe de zon ondergaat? Alles verandert van kleur en het wordt langzaam donker, zonder dat je een overgang kunt aanwijzen.’
Maar ik zag niets; ik hield haar alleen maar stevig vast en trok haar voorzichtig naar achteren. ‘Ik ben zo bang,’ fluisterde ik.
Ze tilde me op, keek me aan met tranen in haar ogen en zei: ‘Ik ook.’
Mijn moeder stopte de dekens in en boog zich over mij heen om Steef die naast me lag een zoen op haar wang te geven, waarbij haar jurk zo dicht tegen mijn gezicht werd gedrukt dat het witte bloemenmotief een vage vlek voor m'n ogen begon te vormen. Vervolgens verwijderde de vlek zich en werden de bloemen weer duidelijk zichtbaar. Ze vlogen aan m'n ogen voorbij en tenslotte verscheeri mama's gezicht vlak boven het mijne. Haar lippen die ze op mijn voorhoofd drukte, lieten een warme plek na.
Ik draaide me op m'n zij, zodat ik tegen de rug van Steef kwam te liggen en hoorde hoe mijn moeder ons welterusten wenste, waarna het licht uitging. Als door een bliksemschicht werd de duisternis nog een ogenblik doorbroken op het moment dat het ganglicht door de kier van de kamerdeur viel. Toen ging de deur zachtjes dicht.
‘Weet jij waar we nu zijn?’ fluisterde Steef tegen mij.
‘Nog steeds op de Stille Zuidzee,’ antwoordde ik, terwijl ik zachtjes met m'n lichaam op en neer bewoog zodat het bed lichtjes schudde, alsof het door golven werd bewogen. ‘Toen
| |
| |
het zojuist bliksemde, zag ik een eind voor ons uit een eiland liggen. Ik denk dat het Samoa is.’
Iedere avond als mijn moeder het licht had uitgedaan, speelden Steef en ik dat we met een boot op zee voeren. Op deze wijze hadden we al de halve wereld doorkruist, terwijl we alleen 's nachts voeren en iedere ochtend opnieuw een ander land aandeden. Nadat we een week geleden vanuit Nieuw-Guinea waren vertrokken bevonden we ons nu, nadat we enkele van de Salomons- en Fidzji-eilanden hadden aangedaan, in de buurt van de Samoa-eilanden. Op het eiland Samoa zelf bestond, naar ik van mijn vader had gehoord, een kultuur waar de beschaving nog nauwelijks was doorgedrongen, en als het goed was voer onze zeilboot daar nu recht op aan.
Maar onverwachts begon het bed te schudden. Steef sloeg wild met haar hoofd op en neer. ‘Storm!’ riep ze. ‘Merk je niet dat het begint te stormen?’
‘We moeten de zeilen inhalen,’ schreeuwde ik en richtte me op m'n ellebogen op. Ik pakte de ijzeren rand van het bed en rukte er uit alle macht aan. De storm werd steeds heviger. Steef bonkte op en neer en opeens trok ze mij boven op zich. Ze hield me stevig omklemd en duwde me heen en weer; we bewogen steeds sneller. M'n adem kwam in stoten naar buiten en op haar buik werd m'n piemel steeds groter; het was een heerlijk gevoel. Toen merkte ik dat haar hele lichaam verstarde, waarna ze begon te trillen om een ogenblik later helemaal te verslappen. Nog een tijdlang bleef ik doorbewegen, maar geleidelijk aan werden mijn schokken lichter en tenslotte liet ik me uitgeput naast haar neervallen. Het was doodstil en ik vroeg me af of ze in slaap was gevallen of dat zij net als ik met open ogen in de duisternis lag te staren. Ik durfde me niet naar haar toe te bewegen. Het leek me dat er iets onherstelbaars was gebeurd en dat ik me nu niet meer samen met Steef op de boot bevond, maar dat ik in het water lag en wegzonk in de onmetelijke diepte van de oceaan, waar het steeds donkerder werd.
Toen ik de volgende ochtend ontwaakte, wilde ik m'n ogen openen, maar hoe ik het ook probeerde, m'n oogleden bleven gesloten en ik was bang dat ze aan elkaar waren gegroeid. Met m'n vinger betastte ik m'n oogleden en ik voelde korsten rond m'n wimpers die, als ik ze hard tussen beide vingers wreef, tenslotte verpulverden. Maar nog steeds lukte het me niet m'n ogen open te krijgen. Ik wist niet wat ik moest doen en in paniek riep ik om Steef. Toen ik geen antwoord kreeg, stak ik m'n hand uit, die zonder haar lichaam te ontmoeten de koude muur bereikte.
Op dat moment begreep ik dat de korsten een straf waren voor wat er de avond te voren was gebeurd. Ik plaatste de wijsvinger van m'n linkerhand nu op het bovenlid van m'n rechteroog en die van m'n andere hand op het onderlid. Ik rukte uit alle macht en langzaam werden m'n oogleden beetje bij beetje uit elkaar getrokken, alsof er met een scalpel in werd gesneden, maar ik was zo bang m'n netvlies beschadigd te hebben, dat ik m'n andere oog niet meer open durfde te trekken.
Ik sprong uit bed en liep naar beneden. In de kamer zaten mama en Steef al aan de ontbijttafel.
‘Wat heb jij nou?’ riep mijn moeder uit.
‘Ik weet het niet. M'n ogen zitten dicht.’ Met m'n ene oog zag ik dat m'n zusje had gehuild; ze keek me enigszins schuw aan.
‘Waar is papa?’ vroeg ik.
‘Hij is naar de stad,’ antwoordde m'n moeder, ‘een bed kopen voor de nieuwe kamer van Steef.’ En toen ik haar niet begrijpend aankeek, voegde ze er aan toe: ‘Jij bent nu dertien en Steef is al elf. Dat is veel te oud om nog samen te slapen.’
Ik sloot m'n oog en wenste dat het onmiddellijk weer dicht zou groeien, maar toen er niets gebeurde, opende ik het weer en zag de grote ogen van m'n zusje op mij gericht. Zou ze het verteld hebben, vroeg ik me af en het bloed steeg me naar de wangen.
Er schoot een zin door me heen, die ik eerst niet durfde uitspreken, maar toen hij niet uit m'n hoofd wilde weggaan, verzuchtte ik tenslotte: ‘Ik denk dat we op het verkeerde eiland zijn terechtgekomen.’
We betraden de met rode pluche gordijnen volgehangen ruimte. Aan de bar zaten enkele meisjes die korte rokken droegen en bloesjes met diepe dekolletees.
| |
| |
We werden begroet door een man in een zwart pak, die de eigenaar van de zaak bleek te zijn. Deze leidde ons naar één van de tafeltjes, waar m'n vader een fles champagne bestelde. Op het toneeltje dat met roze licht was overgoten, traden allerlei mensen op: goochelaars, danseressen en meisjes, die onder begeleiding van zwoele muziek kledingstuk na kledingstuk uittrokken.
We waren hier naar toegegaan om te vieren dat Steef een bijrolletje in een film aangeboden had gekregen via Dick, een kennis van m'n vader, die voor één van zijn produkties opnames in het atelier had gemaakt. M'n moeder had niet mee willen gaan, omdat zij van oordeel was dat Steef en ik eigenlijk nog veel te jong waren voor een dergelijke gelegenheid, en misschien mocht dat voor m'n zusje met haar vijftien jaren opgaan, ik meende dat ik op m'n zeventiende onderhand wel eens een nachtklub mocht bezoeken. Toch vond ik het jammer dat zij er niet was en dat ze, nu het nog kon, zo weinig van haar leven genoot.
Enige maanden geleden was ze voor een onderzoek naar het ziekenhuis gegaan, omdat ze steeds vaker over een enorme hoofdpijn had geklaagd. Tijdens het onderzoek hadden ze een stukje uit haar schedel moeten wegnemen, zodat ze helemaal kaalgeschoren naar huis was teruggekeerd. Vol verbazing had ik gevoeld hoe zich op haar anders zo zachte buik een hard stuk bot bevond, maar haar hoofd had ik niet durven aanraken, want ik was bang geweest met m'n vingers door de dunne huid heen te zullen steken.
Hoewel het de bedoeling was geweest dat het stukje schedel op zijn plaats zou worden teruggezet, liep mijn moeder nu nog steeds met een gat in haar hoofd, terwijl het bot ondertussen allang van haar buik was verwijderd. Volgens de chirurg had hij haar schedel opengelaten om de druk die het gezwel op haar hersenen uitoefende, niet te vergroten; op deze wijze, had hij eraan toegevoegd, zou zij nog zeker enkele jaren kunnen leven, als zij zich tenminste zou laten bestralen, hoewel ook dan de eerste verlammingsverschijnselen niet lang zouden uitblijven. Toch had ik me niet aan de indruk kunnen onttrekken dat het eigenlijk zó ernstig met haar was gesteld, dat de artsen niet langer hun kostbare tijd aan haar wilden verspillen.
Aanvankelijk was ze heel optimisties geweest en had ze allerlei aktiviteiten ondernomen. Mijn vader had haar enkele keren per week voor bestraling naar het ziekenhuis gebracht en vaak waren we 's avonds met z'n vieren uit eten gegaan en daarna naar een film of een toneelstuk. Maar hoe gezellig die avonden ook waren, ik had de gedachte niet kunnen loslaten, dat er een stuk van mijn moeder in een vuilniszak was gegooid en dat daarmee eigenlijk een eerste deel van haar was begraven. Na enige tijd had alles weer z'n oude gang hernomen en hadden we het allemaal weer even druk met onze eigen bezigheden, terwijl mijn moeder steeds apathieser werd. Ze hield, zo goed als dat ging, het huishouden bij, maar vaak lag ze uren op bed om op te bellen, meestal naar haar broer Harry, of om te slapen.
Ik bereidde ondertussen m'n eindeksamen voor en schreef artikelen voor de schoolkrant, waarvoor heel wat redaktievergaderingen in allerlei kafees werden belegd, zodat ik nauwelijks nog de tijd had te beseffen hoe mijn moeder er voorstond, en als ik er al een enkele keer met haar over sprak, dan was dat heel kort, eigenlijk tussen neus en lippen door, hoewel onder alle drukdoenerij in feite niets anders me zozeer bezighield als haar ziekte.
Mijn vader die de laatste jaren vaak schilderijen van m'n zusje in de kamer had gemaakt, omdat mijn moeder om de een of andere reden niet wilde dat Steef in het atelier model voor hem stond, bracht de meeste tijd in zijn werkruimte door, waar hij niet tot veel meer kwam dan het uit tijdschriften knippen van allerlei fotoos van monumentale gebouwen.
Mijn zusje had alleen nog maar belangstelling voor haar uiterlijk. Ze kon uren voor de spiegel staan, dan weer het ene kledingstuk met het andere kombinerend, maar tenslotte verdween alles op een grote stapel, op de behaas na die ze maar voor bleef houden alsof ze haar borsten, die nu nog achter de knoppen van haar tepels lagen te sluimeren, daarmee uitdaagde om in de lege cups uit te bloeien.
Gefascineerd keek ze dan ook naar alles wat hier op het toneel aan kleren werd weggeworpen, terwijl ook mijn vader bij ieder weggeworpen kledingstuk opnieuw in vervoering werd gebracht, en met hem de hele zaal. Ik probeerde zo
| |
| |
ongeïnteresseerd mogelijk te kijken, maar was ondertussen bang dat, door het onverhoeds bewegen van mijn ademsappel of een trilling rondom mijn mond, de spanning naar buiten zou breken, die door mijn opgewondenheid steeds groter werd. Ik keek om me heen de zaal in en zag hoe de mannen met volle teugen van hun glazen dronken en nerveus hun sigaretten tot het einde toe oprookten, terwijl hun vrouwen zaten te giechelen.
M'n vader die het ene glas na het andere had leeggedronken, bestelde opnieuw een fles champagne en toen het applaus weerklonk, boog hij zich naar Steef en mij toe, blies zijn met champagne geparfumeerde adem in mijn gezicht en vroeg of wij het leuk zouden vinden om iets voor hem op het toneel te doen. ‘Weet je nog wel, zoals jullie vroeger op verjaardagen Mack the Knife en Me Lord zongen?’
Ik keek hem geschrokken aan. In zijn dronkemansogen zou het iets vertederends moeten hebben om juist op deze plaats die herinnering tot leven te wekken, hoewel ik het eerder gênant vond. Maar nog voor ik had kunnen reageren, pakte Steef zijn hand al beet en liep samen met hem op het podium af, mijn vader een beetje waggelend en zij fier en rechtop. Ze betraden het toneel en stonden een ogenblik verblind tegen de schijnwerpers in te kijken, zonder een beweging te maken, en hoe beschaamd ik me ook voelde, toch werd ik tot in het diepst van m'n hart getroffen door de aanblik van die twee enigszins hulpeloze wezens, van wie hun hartewens om in het spotlicht te staan vervuld was, maar die al verlamd raakten zodra ze zich er een ogenblik in bevonden.
Met een hese stem kondigde mijn vader Steef aan, zijn enige dochter, op wie hij alle hoop voor de toekomst had gevestigd. Zijn sukses mocht dan groot genoeg zijn om het leven financieel draaglijk te maken, het licht van haar ster zou zelfs de spotlichten doen verbleken. Zo liet hij zich nog een tijdje in zijn dronkenschap gaan, terwijl de leider van de kombo met Steef stond te overleggen, maar tenslotte was het toch zover.
Zij zong Me Lord, aanvankelijk wat ingehouden, maar langzamerhand kwam zij steeds meer los en hoewel op haar gezicht was af te lezen dat zij de tekst voor het grootste deel niet begreep, schiep haar ijle jongemeisjesstem onder begeleiding van de zachtgevooisde klanken van de kombo, tezamen met de van de opgetreden artiesten afgekeken gebaren, toch een zekere zwoelheid, die de zaal ademloos deed luisteren en zelfs de danseressen uit de coulissen te voorschijn deed komen. Door deze belangstelling raakte Steef steeds meer in vervoering, zodat zij tenslotte in een gebaar dat doortraptheid moest suggereren, maar dat het publiek deed bulderen van het lachen, haar rok optilde op dezelfde wijze als ook de can-can danseressen dat gedaan hadden. Er weerklonk een entoesiast applaus en een fotograaf sprong naar voren om fotoos te maken van de lachende en buigende Steef.
Mijn vader was tot tranen toe geroerd en wilde juist naar voren lopen, toen er achter in de zaal, bij de uitgang, beroering ontstond. Ik keek om en zag mijn oom Harry in gezelschap van een agent ruzie maken met de eigenaar van de zaak. Zo te horen ging het om onze leeftijd. De agent maakte er een einde aan door mijn oom met zachte hand opzij te duwen en zelf met de eigenaar te gaan overleggen. Maar mijn oom had zich ondertussen al naar voren gedrongen, liep met een woedend gezicht op mijn vader af en begon tegen hem te schreeuwen.
Er heerste grote konsternatie in de nachtklub; de eigenaar en de agent holden op het ruziënde tweetal af, dat in het telkens oplichtende flitslicht druk tegen elkaar stond te gebaren. En toen plotseling werd ik door mijn oom, die ook mijn zus al beet had, bij m'n arm genomen en de zaal uitgetrokken. Ik wist niet wat te doen en liet het gelaten over me komen. Buiten werden we in een gereedstaande taxi geduwd, die ons naar huis terugbracht.
| |
| |
Omdat ik moe was van het studeren, was ik vroeg naar bed gegaan en lag nu diep onder de dekens weggedoken, op het punt om in slaap te vallen, toen er opeens een geluid weerklonk, dat me van schrik deed opspringen. Glasgerinkel. Snel sloeg ik de dekens opzij en deed, bevreesd dat er een inbreker in huis was, de deur op een kier open. Het was helemaal donker op de trap en alleen in de kelder brandde licht. Zonder de lamp aan te doen, pakte ik de loden pijp die ik altijd op m'n kamer had liggen, uit angst dat er zich onder m'n bed of in de kast een inbreker verborgen hield.
Voorzichtig liep ik de trap af. Uit de kelder weerklonk een zwaar gemompel en af en toe het hoge gelach van m'n zusje. M'n greep om de pijp verslapte; ik werd nu enkel door nieuwsgierigheid naar beneden gedreven. Zo zacht mogelijk liep ik op het verlichte raampje af, dat me weldra zou onthullen van welk vriendje Steef daar afscheid stond te nemen, toen ik een hand op m'n schouder voelde. Bliksemsnel draaide ik me om. In het vage schijnsel zag ik een gelaat met een angstaanjagend hoog voorhoofd en het duurde een ogenblik voor ik het gezicht van mijn moeder herkende. Het bovenste deel van haar voorhoofd werd gevormd door een bult die uit de schedel puilde en waarop het haar niet meer had willen groeien.
‘Wat voer jij hier in godsnaam uit?’ vroeg zij, maar nog voor ik had kunnen antwoorden, weerklonk er opnieuw het gelach van m'n zusje en een zacht gefluister van die andere stem, die mij opeens zo vertrouwd in de oren klonk. Ik spitste m'n oren, maar wat m'n vader precies zei, was niet te horen. Ik stond roerloos. ‘Waarom ga je niet kijken?’ vroeg ik haar. Ze keek me lang aan, een wezenloze blik in de ogen en antwoordde toen: ‘Dat heb ik al gedaan’. Vervolgens keerde ze zich om, nam me bij de hand en zei: ‘Het is beter dat we nu gaan slapen.’ We liepen samen de trap op. In haar tred was een vastberadenheid die ik niet van haar kende en toen ze het licht op mijn kamer aandeed, zag ik in haar ogen een kilheid die me de angst om het hart deed slaan.
Nadat ze me welterusten had gewenst, lag ik nog een tijdje in bed te woelen; ik hoorde voortdurend allerlei vreemde geluiden, maar durfde niet meer te gaan kijken en tenslotte viel ik in slaap.
Midden in de nacht werd ik wakker van een lawaai in m'n kamer. M'n vader stond naast m'n bed. ‘Heb jij aan de kikkers gezeten?’ vroeg hij woedend. Ik schudde m'n hoofd. Zonder nog een woord te zeggen, verliet hij de kamer. Ik sprong m'n bed uit en holde hem achterna, de trap af. In de kelder trof ik ook m'n moeder en zusje aan. Rondom hen lagen overal de kikkers levenloos op hun rug, de poten naar buiten gestrekt, alsof zij naar iets onzichtbaars tastten; hun witte buiken zagen er gezwollen uit.
‘En dat terwijl ze een paar uur geleden nog leefden,’ verzuchtte m'n vader.
‘Een paar uur geleden?’ merkte m'n moeder op. ‘Was jij dan nog hier vannacht?’
‘Nee,’ antwoordde hij aarzelend, ‘maar ik heb ze horen kwaken.’
Mijn moeder keek hem strak aan; daarna richtte ze haar blik op Steef. ‘Nou dan, als niemand anders hier vannacht is geweest, dan blijf jíj alleen maar over.’
Steef werd rood tot over haar oren. ‘Ik heb de hele nacht geslapen,’ stotterde ze.
Nog nooit had ik mijn moeder zo koel meegemaakt en ik wenste dat ik dood neer zou vallen en op eenzelfde manier op de grond liggen als de kikkers, die zich niet meer bewust waren van wat er om hen heen gebeurde.
Aan de muur van mijn kamer prijkte een levensgroot affiche van de Beatles, vlak voor hun doorbraak, hun nog korte haren steil naar voren gekamd om het zo lang mogelijk te doen lijken, alsof zij gedwongen waren zich aan te passen aan een mode die zij zelf in zwang hadden gebracht. Maar meer dan het haar viel van één van hen de agressief samengeknepen lippen op: die lippen waardoor het snerpende
| |
| |
geluid werd geperst dat mij, al de eerste keer dat ik het hoorde, koude rillingen over de rug deed lopen.
Op het tafeltje onder het affiche stond een radio en omdat er op dat ogenblik in Nederland nog maar één plaat van de Beatles verkrijgbaar was, moest ik om andere nummers te kunnen horen alle zenders afzoeken. En zelfs door het sterkste geruis heen herkende ik de stem van John in liedjes die mij nog mooier leken dan alles wat ik tot dan toe van hen had gehoord.
Vanuit haar slaapkamer die aan mijn kamer grensde en waar zij toen al enkele weken lag, belde mijn moeder. De zoemer deed pijn aan m'n oren en hoewel het huis door dit steeds terugkerende geluid iets van haar vertrouwelijkheid had verloren, was het onvermijdelijk geweest een zoemer aan te leggen, omdat mijn moeders stem, naarmate haar ademhalen zwakker werd, steeds minder ver reikte.
Ik liep naar haar kamer. Ze had zich in bed opgericht en vroeg wat ik toch allemaal aan het doen was. Ik antwoordde haar dat ik op zoek was naar nummers van een nieuwe groep en omdat ze de muziek graag wilde horen, zette ik de deuren van onze kamers wagenwijd open en liet mijn enige plaat door het huis schetteren.
Ik ging naast haar zitten. Haar verlamming was nu bijna kompleet en rondom de bult, waar haar huid zo strak gespannen was dat de gezwellen ieder moment naar buiten zouden kunnen breken, was zij al helemaal kaal. Voorzichtig nam ik enkele dotten haar van het kussen weg, in de hoop dat zij dan minder zou merken hoe sterk het uitviel. En toen ze mijn hand, waarin ik het haar geklemd hield, in haar handen nam, had ik moeite mijn tranen te bedwingen. Ze glimlachte en fluisterde zo zacht dat ik m'n oor tegen haar mond moest leggen: ‘Wel een lawaai, hoor.’
Ik hield het niet langer uit en liep de gang op, de haren nog in m'n vuist geklemd. Ik keek om me heen, in het besef dat ik misschien wel voor het laatst de warmte van het huis ervoer, die zo sterk bepaald werd door de wijze waarop zij de voorwerpen rangschikte en die, zonder dat haar handen de opkomende chaos zouden bestrijden, onherroepelijk verloren zou gaan. En eigenlijk was het al niet meer de warmte zelf die ik ervoer, maar eerder het heimwee ernaar.
Nog nooit had de trap mij zo hoog geleken als op dit moment, nu zij het huis voor mijn gevoel al verlaten had en nu ook mijn vader en Steef weg waren om geneesmiddelen te halen. En hoewel er, sinds de artsen waren opgehouden haar te bestralen, niets meer bestond wat haar nog zou kunnen redden, deze medicijnen zouden in ieder geval de pijn verminderen.
Langzaam liep ik de trap af en zag weer voor me hoe zij door twee verplegers op een brancard het huis in werd gedragen. Ze lag helemaal in dekens gewikkeld en zelfs van haar gezicht was weinig te zien, omdat een doek haar hoofd verborgen hield en haar neus en wangen vol pleisters zaten, zodat ik enkel haar ogen zag, die op een dergelijke rustige en natuurlijke wijze gesloten waren, dat ik bang was ze nooit meer open te zien gaan.
Vanaf die dag waren de huisarts en mijn vader begonnen elkaar de schuld in de schoenen te schuiven van de val, die mijn moeder had gemaakt. De dokter verweet papa dat hij haar de was had laten ophangen, ondanks dat de verlammingsverschijnselen verergerd waren, terwijl mijn vader meende dat de huisarts haar pillen had moeten voorschrijven tegen haar toenemende apathie, want deze was er volgens hem de oorzaak van dat zij niet goed had opgelet en een misstap had gemaakt. Mijn moeder hulde zich over dit alles in stilzwijgen. Blijkbaar ontging haar, evenals mij trouwens, het belang van dit soort vragen, nu zij vanwege haar inwendige verwondingen spoedig zou sterven.
Over dit alles piekerend, liep ik in de hal op en neer, ondertussen de ene sigaret na de andere opstekend. Ik had een ontzettende hoofdpijn gekregen en om wat afleiding te zoeken, ging ik het atelier van m'n vader binnen. Zoals altijd stond het vertrek vol oude leunstoelen, die oorspronkelijk bestemd waren om een doek rustig vanuit alle hoeken te kunnen bekijken, maar nu lagen al die stoelen vol halfafgemaakte schilderijen, waarop alleen verlaten dekors waren geschilderd en waarop de aanwezigheid van mensen nog ontbrak. Hier en daar stonden enkele reprodukties van De Chirico tegen de muur en over de grond uitgespreid lagen overal fotoos van monumentale gebouwen.
Middenin de ruimte stond een doek, eveneens onafgemaakt, en gezien de hoeveelheid stof die er op lag, was het in lange tijd niet meer aangeraakt. Op de een of andere manier kwam de afbeelding mij bekend voor: een meisje in een blauwe jurk met een enigszins zwoele blik in haar ogen en de armen in een gebaar geheven dat enkel zangeressen op die manier kunnen maken.
Toen drong het plotseling tot me door: het schilderij had dezelfde achtergrond als het schilderij van m'n moeder dat in de hal hing; alleen, de brug was nu van steen en waar het park was geweest met al zijn prachtige schakeringen aan kleuren, was een verbrande vlakte waarop zwartgeblakerde uitsteeksels stonden, de resten van bomen. En het meisje was niet m'n moeder, maar m'n zusje, zoals ze op het podium in de nachtklub had gestaan.
Bij iedere stap werd ik me er meer van bewust dat ik eigenlijk op dode lichamen liep, slechts door een dun laagje zand van mijn voeten gescheiden, terwijl ik langzaam tussen
| |
| |
de lange rij graven achter mijn vader en Steef aan liep, die samen met Dick de dragers van de baar op de voet volgden. Achter ons kwam de lange stoet van genodigden, van wie ik de meeste niet kende, want zelf had ik geen vrienden of bekenden willen uitnodigen.
De dragers plaatsten de kist voor het pas gedolven graf, waaromheen iedereen zich verzamelde. Ik stond aan de ene kant en m'n vader, Steef en Dick aan de andere; Dick in een grijs pak met zwarte das, Steef op hoge hakken en in een strakke donkergekleurde jurk en mijn vader helemaal in het zwart. Alleen ik had m'n gewone dagelijkse kleren aan, een bruine korduroj-broek met een rode sweater, ondanks dat mijn vader, speciaal voor de gelegenheid, een nieuw pak voor mij had gekocht; ook m'n haar dat tot m'n grote trots al over m'n oren hing, had ik niet willen afknippen, want ik vond dat we alleen maar afscheid van m'n moeder konden nemen, wanneer we hier zouden zijn als een stukje uit haar leven, met hetzelfde uiterlijk en dezelfde kleren, zoals zij ons altijd had gezien.
De kist zakte langzaam naar beneden en als eerste wierp mijn vader er met een ernstig gezicht zand op, gevolgd door Steef, maar toen ík de aarde had opgeschept, voelde ik de strakke blik van m'n vader op me rusten en met de schep vooruitgestoken in m'n hand bleef ik aarzelend staan, want opeens was ik ervan overtuigd dat ik me, door zand op de kist te gooien, medeplichtig aan mijn moeders dood zou maken. Ik deed een stap naar achteren en gaf het schepje door aan oom Harry.
Ik hoorde een droge tik op het hout, een tik die telkens werd herhaald en die, naarmate er meer zand op de kist lag, steeds doffer weerklonk. En terwijl ik voor me uitstaarde en toeluisterde, leek het of al deze tikken niet van de neervallende aarde afkomstig waren, maar dat ze veroorzaakt werden door het hart van m'n moeder, dat voor de laatste maal luid en doordringend klopte. Ik voelde me duizelig worden en richtte m'n blik naar de overkant. Mijn vader had z'n arm om Steef heen geslagen, die met grote tranen stond te huilen, zodat haar gezicht helemaal zwart werd van de maskara. Heel duidelijk zag ik op dat moment dat grote gapende gat tussen hen en mij, en in mijn gedachten werd die kloof steeds groter; in duizelingwekkende vaart zag ik mijn vader en zusje van mij wegglijden en pas toen ik werd beetgepakt, besefte ik dat ik was gaan wankelen en op het punt had gestaan flauw te vallen.
|
|