De Revisor. Jaargang 8
(1981)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Rob Delvigne & Leo Ross
| |
[pagina 35]
| |
wijze verzorgde, beschrijving van de pathologieën, dat zijn de ondergangen van Johan van Vere de With’. Het meervoud ‘ondergangen’ zouden wij dan willen interpreteren als: een reeks van rampen die hier Johan, daar zuster Anna stap voor stap naar de ondergang voert. De verwantschap met Pathologieën blijkt ook weer uit het citaat van Catullus, waarmee beide boeken openen: ‘Aan wie zal ik het aardige nieuwe boekje eens opdragen?’ Het molenaarsgezin Van Arkel, dat in de eerste paragrafen van Ondergangen geschilderd wordt, kennen we eveneens al uit Pathologieën: het zijn daar ‘menschen De Boer, molenaars’, ‘wonende aan den Noorder-IJdijk tusschen het dorp Westzaan en het gehucht Nauerna’, waar Johan van Vere de With toevlucht zoekt voor de dodelijke attenties van zijn demonische minnaar. De beschrijving van dat molenaarsmilieu uit Pathologieën (blz. 207-209) vinden we in Ondergangen zeer gelijkend terug. Ook elders, in bijdragen aan De Nieuwe Gids en het tijdschrift Ontwaking, komen we die Zaanse molenaarsmensen weer tegen. Dergelijke overeenkomsten geven een grote samenhang aan het werk van De
Haan, alsof hij bezig is geweest een Hollandse comédie humaine te ontwerpen. De naam van een werkgeefster van zuster Anna, mevrouw Van Vere, lijkt die van een bij uitzondering eens aardige achternicht van de hoofdpersoon van Pathologieën. Namen zijn bij De Haan vaak niet toevallig. Nadat de schrijver de brede opzet van een familieroman heeft losgelaten, spitst Ondergangen zich toe op het gevecht op leven en dood tussen zuster Anna die nooit iets zag komen behalve haar ondergang en de bewerkster daarvan, parasiet Liesbeth. Niet alle streken die deze ondeugd uithaalt, konden in de voor deze publikatie gekozen stukken een plaats vinden. Eén daarvan is een geldverslindende logeerpartij van zekere Ninon de Tinan op Anna's kamers, waarvoor de verpleegster-kostwinster, teruggekeerd van haar ‘buitenverpleging’, de rekening gepresenteerd krijgt. Achter deze geheimzinnige Ninon vermoedt men de in 1898 gestorven Parijse auteur-dandy Jean de Tinan, schrijver van o.a. L'exemple de Ninon de l'Enclos amoureuse: een vingerwijzing naar de decadente literaire stroming waarmee De Haan zich verwant voelde. Zijn werk bevat dikwijls zulke indikaties. Een handicap voor veel moderne lezers lijkt ons iets wat juist het kostbaarste is dat De Haan in huis had: zijn stijl, dat is: zijn opvatting van kunst en literatuur. Ons literaire wereldje kent maar weinig traditie en binnen die traditie zijn de opvattingen van de Franse decadenten en ook van De Haan bovendien maar uiterst schraal vertegenwoordigd. Wij zijn niet zeer gewend aan boeken die de lezer niet uitnodigen om in het verhaal op te gaan en zich met de hoofdpersoon of allerlei emoties te vereenzelvigen. De lektuur van werken als Ondergangen of Pathologieën of de Nerveuze vertellingen laat de lezer voortdurend in het bewustzijn met een kunstwerk te maken te hebben. Hij is zowel getuige van het kunstvol opbouwen van een drama als van het zorgvuldig weven van een web door zo'n prachtig toegerust en harig glinsterend schepsel als een spin; het vangen van de prooi en het langzame verslindingsproces verwekt bijvoorbeeld in natuurfilms op de beeldbuis precies zo'n mengsel van bewondering en afgrijzen bij de kijker als De Haan bij zijn lezers beoogde. Een volledige herdruk van de roman Ondergangen kan in de loop van 1982 worden tegemoetgezien, in het kader van een kleine reeks De Haan-publikaties bij uitgeverij Peter van der Velden: Pijpelijntjes en Open brief aan P.L. Tak in 1981, Ondergangen en Nerveuze vertellingen volgend jaar, steeds voorzien van een inleiding en annotaties. |
|