De Revisor. Jaargang 8(1981)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Marcel Koopman Ik ben de bedelaar om licht, rond mijn gestalte dampt de mist. Somber het weerbericht: hooguit vijf meter zicht. De mensen mijden mij of gooien stenen naar mijn bult. Forensen overrijden mij, voelen ze schuld? Ik draag de bellenkap zwart-wit geruit, rinkel bij elke stap en schuif holle lantarens voor mij uit. Ik ben de grootindustrieel, beschik zoveel ik wil over lichtdicht materieel. Onyxen bril. Soms in een natte nacht schiet spottend doelgericht het wagentje van de wegenwacht: bij mist - groot licht. Dieren weten het veilig in mij en bergen zich als de lucht van slacht hen aanzet tot vlucht. In mijn bloed overleven zij. Des avonds tel ik wat ik kreeg: een knoop, wat munten en een steen. De muts is vol, de lamp is leeg. En met de steen beuk ik mijn lot. De vonken springen uit het bot. Oud huis De klamme schaduw zonder schrale zon, vochtplekken kruipen weg uit het balcon naar de vermolmde regenton. Hier tiert de huiszwam en zijn maat de pissebed in het kwadraat, tyfeuze groeisels uit de aardenaad. En slappe witte stengels zoeken moe in de damp naar rulle boeken die halfontbladerd vloeken vloeken. Een gifgrauw schimmel teelt zich voort, een grote watten bol die moordt en vlekkend het behang doorboort. Stompzinnig mos hecht aan de mat, hardnekkig hokkend als een pad, van het plafond druipt oudemannenkwat. Waarschijnlijk vinden we geen koper. Wat is het nummer van de sloper? [pagina 21] [p. 21] Verleiding Nee, er is geen rust; de marconist vangt onheils- strepen op vanaf de kust. De landtong likt ons rondom tegemoet. Traag zakt het anker in ons bloed tot onder nog te dragen peil. Nu is dit een omsingeld meer, een eizee in het land, volmaakt geïsoleerd. Een rokend rommelig geluid springt schaamteloos vanuit de branding, sensueel smekend om onze landing. Hoog staat nog Orion vertrouwenwekkend op het nachtgazon, nog wel. Ik tel de tijd tot het plafond. Dan zakt het water gorgelend diep in de grove grond. Tijdelijk gesloten Tussen de wijzers groeit de wond. Ik voel met iedere minuut de snede meer acuut. De zeis gaat langzaam rond. Ik weet dat na de wijdste stand de opening zich sluiten zal aan de verkeerde kant. Er is geen terug. Rivieren stromen langs mijn rug. Zo min als ik daar ogen heb is er een brug. Leg ik me neer word ik een veer en zink niet meer. Voort op de vloed die vloeien moet kijk ik omhoog. Beide wijzers dragen een zwaar gordijn, ze schuiven van elkaar. Een lijn ontstaat van licht. Aan de andere zijde van de evenaar onder een twaalf uurs evenwicht gaan onverbiddelijk gordijnen dicht. Vorige Volgende