De Revisor. Jaargang 7
(1980)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd[Mulisch als Maniërist (vervolg)]naar het motief dat in een speculaasje zit ingebakken, en dat speculaasje wordt natuurlijk gepresenteerd aan de speculant Joris.Ga naar eindnoot10) Deze inventarisatie is nog verre van volledig, maar dit lijkt me wel voldoende. De brood/steen symboliek is vrijwel zeker ontleend aan het bijbelse beeld van het stenen-voor-brood geven. Dat komt voor in de bergrede (Matth. 7:9) en ook in het verhaal van Jezus' verzoeking in de woestijn: de Satan daagt hem uit stenen in brood te veranderen. Kijken we naar de context waarin dit beeld in de evangeliën voorkomt dan vinden we twee thema's die ook in eerder werk van Mulisch een belangrijke rol speelden: de vader-zoonrelatie en het thema van het God-worden, of zich als god bewijzen, dat verbonden is met het thema van het schrijverschap. Ik kom daar nog op terug. De verhouding tussen Jesse en Joris is een afschaduwing van die tussen Jezus en Judas: Joris verraadt Jesse voor geld, en diens verdwijning/dood valt samen met de brooddropping die de bevrijding (‘verlossing’) aankondigt. Maar Jesse is een ‘apocriefe’ versie van Jezus, niet die van het christendom, van opstanding en verlossing, maar een Jezus die verpletterd wordt onder het gewicht van een onverteerbare waarheid. En daarom is de bevrijding in dit boek ook een aanfluiting. Jesse is degene die, als een gnostische Christus, brood en steen verbindt in zijn leven en sterven. In dit verband is de enige zin die herhaald wordt in de brief van Jesse van bijzondere betekenis: ‘Maar het geheim wordt geboren wanneer het een in het ander schijnt.’ Daarop volgt een reeks voorbeelden die eindigt met: ‘... de mens in de mens. Ninda.’Ga naar eindnoot11 Ninda zou hier opgevat kunnen worden als een soort apotheose van de reeks, en kan dan niets anders betekenen dan ‘het brood in de steen’ (d.w.z. het ideogram Ninda als inscriptie). Hier wordt een interpretatie van deze metafoor onvermijdelijk: voor Jesse openbaart zich de waarheid in de steen. Hij is het die van zijn ‘vader’ (Neeve) stenen voor brood krijgt. En het woord ‘brood’, gebeiteld in steen, blijft oneetbaar. Ninda is voor hem het ‘oneetbare brood’, de onverteerbare waarheid: de onmogelijkheid van het leven met de dood. Jesse gelooft niet meer in de absolute wereld van het woord, dat het onverteerbare als verteerbaar voorstelt. Hij wil niet capituleren voor het bedrog van de geest en pleegt zelfmoord. Maar voor Joris, de verrader (die toch geen brood meer kan eten nu zijn tanden getrokken zijn), ligt het anders: hij, de rekenaar, de speculant, heeft een andere houding tegenover het woord. Hij doet er zijn voordeel mee, zoals met het geld. (‘Geld is buiten zichzelf. Geld is eks-tase, o Ode. Net als de taal. (-) Woorden verwijzen net als geld naar iets anders dan naar zichzelf.’ (‘De Verteller’, p. 95) Joris legt zich neer bij het bedrog van de geest als een cynicus die weet dat het verraad een levensvoorwaarde is. Hij rekent, en probeert zo het raadsel van Jesses verdwijning op te lossen. En hij slaagt: hij ontdekt dat Jesses getal dat van Mallarmé min 1 is, en heeft daarmee de sleutel tot diens bestaan in handen. In de paradox, die het woord Ninda als inscriptie oproept, ligt een hele schrijversfilosofie besloten. Of misschien kun je hier beter spreken van een ‘theologie’ van het schrijven: de onmogelijke metamorfose van steen in brood - van dood in leven - wordt mogelijk in de taal, maar tegelijk vindt ook het omgekeerde plaats: het woord ‘brood’ is oneetbaar. In het schrijven ‘versteent’ het brood. Zo wordt in het schrijven ‘verraad gepleegd’ aan de werkelijkheid van de dingen en van het leven, maar tevens wordt, op het plan van de geest, een ‘verlossing’ bewerkstelligd. In het geschreven-zijn krijgt het brood immers iets definitiefs en absoluuts: het wordt ‘vereeuwigd’, ontrukt aan tijd en vergankelijkheid. Het geschrevene vormt een absolute wereld, die van ‘het volstrekte leven’, waarover Mulisch schrijft in ‘Voer Voor Psychologen’. Wie leest heeft deel aan dit mysterie, maar het is niet (na) te vertellen. Vandaar ook het apophtegma in Jesses brief: ‘Een verrader is een lezer als verteller.’ Verraad en verlossing vallen dus samen in het schrijven en vormen een paradoxale maar noodzakelijke twee-eenheid: Jezus en Judas als tweeling, of zelfs als twee verschijningsvormen van een en dezelfde persoon. De stenen-voor-brood metafoor die we via het woord Ninda op het spoor zijn gekomen staat dus voor de thematiek van het schrijven als ‘verlosserswerk’, dat evenwel verraderswerk impliceert. Zoals in vrijwel al zijn werk blijkt Mulisch ook hier weer bezig met zijn schrijven als ‘een empirische wetenschap | |
[pagina 56]
| |
die zichzelf onderzoekt.’Ga naar eindnoot12 Daar verschijnt de Minotaurus: het schrijverschap.
Terug naar Af. We pakken de andere combinatorische draad op: die van de Epsilon. Deze Griekse letter, die via de schrijfwijze EI van Plutarchus in verband wordt gebracht met het orakel van Delphi (d.w.z. met de inscriptie daar - alweer een inscriptie - die op een gegeven moment is zoekgeraakt) is een tweede hoofdmotief in het verhaal. In dit gegeven vindt het zoeken naar de verdwenen Epsilon, dat in ‘De Verteller’ een belangrijke rol speelt, zijn oorsprong. Via een mystificatie brengt Mulisch de Epsilon in verband met het Gulden Vlies en vandaar is de sprong naar het maagdenvlies van Eitje, de moeder van Jesse, niet zo groot meer. Via deze combinatorische hinkstapsprong worden de thema's van erotiek en geweld aan elkaar gekoppeld. Een koppeling waarmee de Mulischlezer al sinds lang vertrouwd is en die ook op allerlei andere manieren is terug te vinden. ‘Zoeken naar de Epsilon’ staat in dit boek zowel voor neuken als voor overweldigen, oorlog-voeren, martelen en moorden. Eenmaal verschijnt de Epsilon, en wel in de vorm van een strategische opstelling. Hij verschijnt als vorm en wordt beschreven als een kunstwerk.Ga naar eindnoot13 De steen waar we bij deze excursie over struikelen is de Omphalos: de eivormige steen die vereerd werd in Delphi komt ter sprake in de beschrijving van de opstelling. En zo wordt de Epsilon - de inscriptie EI - via de Omphalos combinatorisch gekoppeld aan het woord ‘ei’ in de Nederlandse betekenis, en aan de naam Eitje, de moeder van Jesse (voor hem is zij inderdaad de ‘navel’ of het middelpunt der aarde). Nadat zij als moffenhoer is kaalgeschoren wordt zij tenslotte ook door Joris genomen. Met het Nederlandse woord EI in gedachten kan het zoeken naar de verdwenen Epsilon geduid worden als het vertwijfeld zoeken naar de oorsprong, de oergrond en de oervorm van het leven - wie weet zoiets als het verloren paradijs. Dat zoeken gaat gepaard met geweld en vernietiging. Erotiek is oorlog en oorlog is erotiek (zie ook ‘Keuring’ en ‘Het Stenen Bruidsbed’). Maar er is nog een ander aspekt: het zoeken naar de Epsilon kan ook geduid worden als het ‘zoeken naar de Steen’ - het gaat tenslotte om een inscriptie - en dan gaat de alchemistische symboliek een rol spelen. Het EI kan dan ook begrepen worden als het ‘filosofisch ei’, d.i. de glazen kolf waarin zich het Opus voltrekt en waarin de Steen na een lang proces van smelten, verhitten, vermengen etc. tenslotte moet verschijnen. Wie een beetje bekend is met de alchemistische symboliek weet dat ook daarin erotiek en vernietiging nauw verbonden zijn. Dat werpt dan de vraag op of niet alle erotiek en alle geweld in dit boek in laatste instantie fungeren als metaforen voor het zoeken naar het cretatieve beginsel dat de oorsprong van alles is. De ‘Lapis Philosophorum’ waarover de alchemisten spreken (die overigens een poeder was) is ook de steen waarover gezegd wordt: ‘Lapis est Spiritus’. En dan zijn we opnieuw beland bij de problematiek van het schrijven, ‘de empirische wetenschap die zichzelf onderzoekt’ - de ‘versteende geest’, of de ‘vergeestelijkte steen.’ Andermaal staan we oog in oog met de Minotaurus. Het is zeker geen toeval dat deze twee hoofdmotieven die ons toegang verschaft hebben tot het labyrint beide een inscriptie in steen betreffen. Als zodanig zijn het beelden van het ‘versteende’, absolute karakter van het geschrevene en verwijzen ze naar Mulisch' artistieke filosofie. Wie het combinatorisch labyrint van ‘De Verteller’ nog verder in kaart wil brengen zal merken dat de op het eerste oog verwarrend grote hoeveelheid gegevens en de schijnbare chaos van onderlinge verbanden toch steeds leiden naar het ene kernthema dat op verschillende niveau's is uitgewerkt.
Tot zover de Ars Combinatoria. Het zal duidelijk zijn dat bij een manier van schrijven, gekenmerkt door een dergelijke systematiek, niet de psychologie van het verhaal de voornaamste zorg van de schrijver is maar de consistentie van de tekst, de effektiviteit van de taalmachine die hij construeert. Schrijven is voor hem - analoog aan het alchemistisch Opus - het zoeken naar de Steen. En het geschrevene, het resultaat, dat is de Steen. Het onderscheid dat Mulisch in ‘De Verteller Verteld’ maakt tussen ‘vertellen’ en ‘schrijven’ is dan ook typerend. Vertellen is voor hem slechts een voorwendsel om te schrijven. Zijn verhalen vormen enkel de zichtbare buitenkant van wat in wezen een serie experimenten in taal is, |
|