geworden handen aan zijn kleren af, - ‘mijne heren, wie mijn scriptie wil lezen, die gá zijn gang. Ik heb er voor 't gemak een étuitje omheen gedaan. Ik ben een bouwvakker, geen intellectueel. Mijn handen gehoorzamen niet aan mijn hersenen.’ Na het eindexamen, waarvoor hij onverwacht toch nog slaagde, vestigde Flix zich als beeldhouwer in Amsterdam. Daar leerde hij diezelfde zomer van '76 de amateur-toneelspeler Theodoor (‘Thjum’) Schwantje kennen, met wie hij spoedig een verhouding begon. Via Thjum leerde ik Flix kennen.
Ik kreeg de indruk dat hij nogal vastzat met zijn werk. Die hele winter van '76-'77 leverde niet meer dan wat aanzetten tot nieuwe sculpturen op. Toch twijfelde hij geen moment aan zijn theoretisch uitgangspunt.
Mei '77 liep hij in het Stedelijk Museum, waar hij in zijn arrogantie nooit iets anders deed dan koffie drinken, bij toeval de beanery van Kienholz binnen. Misschien had hij zich laten verleiden door het kunstmatige geroezemoes. Mogelijk dacht hij met een ècht gezellig hoekje van doen te hebben. Naderbij gekomen zag hij dat de halzen van de gasten klokken torsten in plaats van mensenhoofden. Gefascineerd beklopte hij de holle lichamen - waarop de suppoost ongetwijfeld ‘Afblijven, meneer!’ zal hebben geroepen. Flix besloot terstond zich in deze techniek te verdiepen.
Juni '77 kwam Kienholz met zijn art show naar Parijs. the art show werd geëxposeerd in het Centre National d'Art et de Culture Georges Pompidou. Wij drieën per trein erheen.
We waren erg uitgelaten, - tot tussen Brussel en de Franse grens een schijnbaar onbeduidend incident een domper op onze vreugde zette. Onze stemming raakte er voor de rest van de dag door verpest. In de coupé verschenen Belgische klabakken, boeven in uniform, met een reusachtige herder aan de lijn - een zogenaamde ‘hasjhond’. Ze hadden het op ons begrepen. De hond moest ons beruiken, maar toonde niet de minste belangstelling. Hij werd met de riem geranseld. ‘Allez!’ Ten slotte zetten de klootzakken hun hond met zijn voorpoten tegen Thjummi's smalle borst. ‘Ruiken, nom de dieu!’ Het dier wendde met droevige ogen discreet de kop af. Het wílde wel ruiken, maar er viel niets te ruiken. Zijn bazen konden zich niet voorstellen dat we uit Amsterdam kwamen zonder dope op zak. Ze snuffelden in onze tas met etenswaren en lieten er de hond zijn kop in steken. Niets. ‘Die vervloekte Hollanders nemen nog steeds altijd hun eigen vreten mee,’ was 't enige dat ze nog wisten. Toen verdwenen ze.
Thjummi, lief en eenvoudig als altijd: ‘Die hond was 't enig menselijk wezen in dat gezelschap.’
the art show: gestalten alleen of in groepjes bijeen, kijkend naar Kienholz' schilderijen of kwekkend over die schilderijen. Geen mensen van vlees en bloed, maar gipsen ‘afgietsels’ van bestaande mensen, met luidsprekers in plaats van gezichten. Uit die luidsprekers een constante stroom snobistisch gewauwel over kunst.
Het waren niet die luidsprekers die Flix interesseerden. Hij had weinig waardering voor Kienholz' ironie. Hij was uitsluitend geïnteresseerd in de toepassing van de gipsverband-techniek. Een uitvoerige catalogus met foto's van de kunstenaar aan het werk gaf meer inzicht in het proces. Toen we Parijs verlieten stond voor Flix één ding vast: gipsverband zou zijn nieuwe materiaal worden, - al hield hij er tegenover ons voorlopig zijn mond over.
Toen de trein rond middernacht (zes uur na mijn laatste partijtje ‘Blaasvoetbal’) Keulen naderde, merkte ik dat de grote dosis eindelijk uitgewerkt begon te raken - overigens zonder dat mijn stemming eronder te lijden had. Ik kon me zelfs in alle gemoedsrust voornemen nooit meer iets te gebruiken. Een hysterisch gezworen dure eed was niet nodig.
Later, tussen Bonn en Koblenz, had het me helemaal verlaten. De ketenen vielen van me af. Een plechtig moment: hier begon mijn vrijheid. Geen zweem van de matheid die ik zo goed kende.
De grote onrust kwam pas tegen de ochtend, bij het bereiken van de Zwitserse grens. Terwijl ik gedwee Flix aanhoorde, die me na het drinken van een halve fles Joseph Guy nog steeds en steeds overtuigder zat door te zagen over zijn ‘realisme’ en zijn plannen in Napels, was ik begonnen te geeuwen. Dat leek aanvankelijk heel normaal, na zo'n doorwaakte nacht. Maar