zich voor het hoofd ‘Ach ja, natúúrlijk... Wat onattent van me! Kijk, hier, ik schrijf 't op... zie je?’
En hij schreef 't op, de huichelaar.
Ik heb mijn beloning nooit gekregen. Wat had ik ook verwacht? Ik had geen bewijzen. Ik had uit mijn lege mond iets tevoorschijn gebracht dat weer vervluchtigd was. In later jaren wist Brugghehoofdt niet eens meer waar ik het nu eigenlijk over had. Wat voor verhaal? Wanneer?
Ze wilden zich wel in een roes laten zingen, de mensen, maar als die uitgewerkt was... de beloning die je toekwam - ho maar! Houtkrullen horen niet in het haar, maar in de kachel. In de kachel ermee, met die versierselen! Barok! Bah! Decadentie! Verfijning! Verval!
Niet voor niets was Brugghehoofdt zo kaal. Zijn emoties putte hij uit de kraan. Van het toilet komend heb ik hem eens, kennelijk omdat hij tegenover de rumoerige klas verdriet wilde veinzen, bij het fonteintje in de hal water op zijn wangen zien druppelen. Hij deed het heel secuur: met het beschermdopje van een balpen dat hij met water gevuld had. Mogelijk had hij op de kweekschool aan toneel gedaan.
‘Hebben jullie nu je zin?’ zei hij, in de klas teruggekeerd, op verdrietige toon. ‘Meneer Brugghehoofdt huilt.’
Bij de Duitse grens checkten marechaussees mijn paspoortnummer in hun zwarte boek. Ofschoon de kans groot was dat 't er in voorkwam (Ali!) bespeurde ik bij mezelf niet het geringste spoor van paniek. Mijn euforie leek onverwoestbaar. Een klabak met witte tressen en een pokdalig misdadigers-gezicht hield Flix' paspoort langer bij zich dan het mijne. Een oud-legionair, zo op 't oog. Ik zag duidelijk het putje in 's mans neustop, daar ongetwijfeld achtergelaten door het steentje dat hij eens, en misschien wel vaker, een volle dag in de brandende zon staand voor straf tegen de kazernemuur had moeten drukken. Hij zou het geen sterveling ooit vergeven.
‘Recentelijk nog met de politie in aanraking geweest?’ snauwde hij Flix toe.
‘Nee hoor.’
‘Ook niet in februari van dit jaar, om precies te zijn de dertiende?’
‘Niet dat ik weet.’
‘U bent bij verstek veroordeeld tot een boete van vijftig gulden of één dag hechtenis. Wegens wanbetaling betreffende het openbaar vervoer. Bij deze te voldoen.’
‘O, dàt... 't Was me eerlijk gezegd ontschoten. Ik wil wel betalen, maar al mijn geld heb ik voor de reis gereserveerd.’
‘Dan zal ik u vierentwintig uur in Arnhem vast moeten houden.’
‘Ik wil die dag wel uitzitten, maar niet nu natuurlijk. Ik had me er zo op verheugd een gevangeniscel eens van binnen te zien. Leek me leerzaam.’
‘Er is echt geen lol aan, - neemt u dat maar gerust van me aan. Het gaat al na een uur vervelen. Nu, mijnheer, wat doen we?’
Flix had geen andere keus dan die vijftig gulden te betalen. In ruil ontving hij een reçuutje.
Thjum kende ik al vanaf de eerste klas van het gymnasium, waar hij dat eerste jaar naast me zat, maar Flix kende ik pas sinds hij met Thjum was. Al die tijd waren we te zeer ‘Nulingen’ geweest om ons al te zeer met elkaars verleden in te laten. Pas die zondagnacht, op weg door Duitsland, kwam ik er toe hem over zijn verleden uit te horen. De kiemen van zijn kunstopvatting.
Hij was geboren in Eindhoven, als zoon van een fabrieksarbeider (lakspuiter). In Eindhoven bracht hij zijn jeugd en leertijd door. Hij was uiterst summier geschoold. Eén jaar Mulo, één jaar Grafische School, één jaar School voor Industriële Vormgeving, twee jaar Ambachtsschool. Na de onvoltooide Ambachtsschool ging hij in de bouw werken. Al in die tijd voerde hij een steeds hopelozer en uitzichtlozer wordende pennestrijd om zonder Havo (het minimaal vereiste) op de Kunstacademie van Den Bosch te komen. Omdat hij eigenlijk niet kon schrijven, praten des te beter, diende hij zich er keer op keer persoonlijk aan. Bijna huilend zat hij tegenover de directeur, die aanvankelijk niets in zijn grove werk zag, maar uiteindelijk besloot hem toch een kans te geven. Hij kwam zelfs in aanmerking voor een studiebeurs.
Eenmaal op de academie bleek Flix niets te moeten hebben