Een luid belgerinkel onderbreekt mijn thuisweg, terwijl nog maar één gracht en een klein straatje me van de voordeur scheiden. Gelaten sta ik stil en leun met mijn tas op een inmiddels door de brugwachter neergelaten slagboom. Traag gaat vlak voor me de witte ophaalbrug omhoog, zodat de vuile onderkant, breed en roestig, haast beschamend zichtbaar wordt. Ik kijk nu aandachtig toe, mijn armen om de boodschappentas geslagen. - Geneer je maar niet hoor, zeg ik in stilte tegen het anders zo sierlijke en op vele prentbriefkaarten afgebeelde brugje, en mijn ogen volgen de zware boot die langzaam en bijna geluidloos tussen de kademuren door glijdt. Het is een open vrachtboot vol grind, twee mannen lopen met stokken langs de boorden heen en weer en op het korte achterdek staat, op een geruite deken, een lege kinderbox met een kleurig telraam tussen de houten spijlen. Het kind zal wel binnen zijn, achter de raampjes van de kajuit. Bij de box staat een zonnestoel, en naast een opengeslagen tijdschrift zit een versleten teddybeer, één arm hangt dun en afgekloven langs zijn lijf. Ik kijk de boot na tot hij plechtstatig de hoek om draait en, in breder vaarwater gekomen, stampend en kolkend zijn snelheid verhoogt. Knopen heet dat, bedenk ik terwijl mijn ogen zich iets toeknijpen tegen de schittering van de zon op het water: hij maakt nu meer knopen. Ik schrik op als de brug zich met een bons in ere herstelt en de bomen piepend omhoog gaan, zodat de tas bijna uit mijn armen gedrukt wordt.
Ik heb nu geen haast meer, en sta lang stil bij een boekenstalletje waar alles één gulden kost, drie boeken voor een rijksdaalder. Eenmaal aangekomen bij het hoge oude huis waarin twee kamers van mij zijn haal ik eerst een onbekende fiets weg bij de kamperfoelie die tegen de gevel geplant is, en kijk dan of er al knopjes te zien zijn. Nee, maar wel talloze nieuwe grijsgroene blaadjes; en aan de voet van de struik, tussen de tegels, heeft iemand twee grote, helder oranje primula's gepoot.
Deze wereld, er is geen betere.
‘Je waarnemingen doen alles eer aan, zelfs een ophaalbrug kan op je medeleven rekenen en mijn eigen primula op een jampotje water; noem je dat dan geen liefhebben?’
‘Nee, het is vooral kijken, en kijken alleen is voldoende. Als je kijkt neem je niets in bezit, je hoeft geen antwoord; maar bij liefhebben ben je uit op wederzijdsheid...’
‘Aha. En wat is daar tegen?’
‘Je wilt een beloning in de wacht slepen, begrijp je, je wilt iets terughebben; terwijl echt, goed kijken op zichzelf al zo volledig is dat wederzijdsheid, dus als er ook nog terug wordt gekeken, een soort paradox geeft - met als eindpunt het kijken naar jezelf.’
‘Je wilt toch niet beweren dat het einddoel van communicatie een blik in de spiegel zou zijn?’
‘O nee, geen doel, maar een onvermijdelijk gevolg. Wederzijdsheid leidt tot de eerste bewuste blik in de spiegel... en dat is, geloof ik, het begin van een soort einde -’
Wanneer de bezoeker, een medebewoner, na een verschrikte blik op zijn horloge en een haastig ‘Later verder, O.K.?’ langs het hoge trappenhuis naar beneden rent en de voordeur heel in de verte in het slot valt sta ik nog peinzend op de donkere overloop en kijk naar de spiegel bij de kapstok. Hoe zouden mensen zijn die nooit spiegels gekend hebben? Helemaal vrij van zelfbewustzijn? Nee, de spiegel zal gevolg zijn, geen oorzaak. Je wilt, op een bepaald moment, zien wat ieder ander ziet behalve jij: de aanblik die je ook zelf blijkt te bieden, je evenbeeld. Pas dan is je voorstelling van de wereld volledig en kun je haar afsluiten, maar dat betekent tezelfdertijd het begin van een soort einde. Waarom kan ik deze dingen toch nooit duidelijk genoeg uitleggen?
Fronsend ga ik aan mijn bureau zitten, voorzie een smal, groen vulpotlood van de nieuwgekochte spelddunne stiften en teken op een schoon vel schrijfmachinepapier zorgvuldig een grote cirkel, die weer even onzuiver wordt als elke meetkundige figuur waarmee ik mijn gedachten doorgaans orden. Zelfs de simpele raaklijn die ik nu links aan de cirkel trek, als profiel van de spiegel die het wereldbeeld afsluit, valt dun en beverig uit. Dan maar een lachspiegel - trouwens vast niet veel verschillend van het rimpelende wateroppervlak dat ooit Narcissus' ondergang werd. Het begin van zijn einde... La Mythologie, est-elle une Psychologie? Ik leg