[Te luide eenzaamheid (vervolg)]
nog op de enkels. Maar ook hier kan er geen enkel boekje bij en daarom heb ik in de kamer boven de twee vlak naast elkaar geschoven bedden balken en planken laten maken en zo heb ik een baldakijn, een hemelbed, gecreëerd waarop de boeken tot aan de zoldering in keurige stapels liggen opgetast, twee ton boeken heb ik die dertig jaar mee naar huis gesleept en wanneer ik in slaap val, drukken er twee ton boeken als een twintigkuubs nachtmerrie op mijn dromen en wanneer ik mij onachtzaam omdraai of in mijn slaap niet een schreeuw geef maar er een schok door mij heen vaart, luister ik sidderend naar het schuiven van de boeken en weet ik dat maar een klein duwtje met de knie of alleen een schreeuw al, voldoende is om de hele bubs als een lawine uit de hemel over mij heen te doen storten, een hoorn des overvloeds vol zeldzame boeken wordt dan over mij uitgestrooid en plet mij als een luis, soms ook denk ik wel eens dat de boeken een complot tegen mij smeden en zoals ik dagelijks honderd argeloze muisjes door de pers jaag, zo bereiden de boeken een gerechtvaardigde vergeldingsactie tegen mij voor, want alle smerigheid wordt graag betaald gezet. Uitgevloerd lig ik op mijn rug onder het baldakijn van kilometers tekst en half dronken denk ik huiverend aan bepaalde gebeurtenissen, dan verschijnt mij soms onze boswachter die ik eens een marter heb zien vangen in de omgekeerde voering van een mouw onder een balk van zijn boswachtershuisje en in plaats dat hij het beestje op rechtvaardige wijze afmaakte, als straf voor de kippen die hij had opgevreten, had de boswachter een spijker gepakt en deze in de kop van het beestje geslagen om hem daarna los te laten en de marter ging vreselijk te keer en rende net zo lang het erf op en neer tot hij dood was, en dan kwam het mij weer voor de geest hoe een jaar na dit voorval de zoon van de boswachter bij het aanzetten van een betonmolen door kortsluitende stroom werd gedood, gisteren verscheen mij helemaal uit het niets
onder het baldakijn de gestalte van de jachtopziener die, toen hij bij ons een in een kluwentje samengerold egeltje verraste, een stok aanpuntte en omdat hij een geweerschot te prijzig vond, het egeltje de gepunte stok in de buik plantte en zo elk egeltje liquideerde, net zolang totdat hij tenslotte zelf door kanker in de lever werd geveld en uit hoofde van alle egeltjes drie maanden lang heel langzaam stierf, in een kluwentje samengerold, met een enorm gezwel in zijn buik en een sidderende angst in zijn kop, tot hij dood was... Van zulke gedachten krijg ik de stuipen, wanneer ik de boeken boven mij op wraak hoor spinnen, en de kans daarop bedreigt in die mate mijn zielerust dat ik liever op een krukje gezeten bij het raam slaap, zo totaal verbijsterd ben ik door het idee dat de boeken eerst mij in bed zullen fijnstampen om vervolgens dwars door de vloer door te stoten naar de eerste verdieping en vandaar naar de begane grond en tenslotte naar de kelder, net als een lift. En ik kom dan tot het inzicht dat mijn levenslot weer geheel hiermee is doorverbonden, want ook op mijn werk kletteren via een opening in de zoldering van de kelder niet alleen boeken op mij, maar ook flessen en inktpotten en nietmachientjes, net zoals elke avond de boeken mij boven mijn hoofd bedreigen dat ze mij in hun val zullen doden of op zijn zachtst zwaar zullen verwonden. Zo woon ik dus hier en het zwaard van Damocles, dat ik eigenhandig aan de zoldering van de wc en de slaapkamer heb bevestigd, dwingt mij ertoe om net als op mijn werk ook hier regelmatig met mijn kan eruit te gaan om bier te halen, als bescherming tegen dit wonderschone onheil. Eens per week ga ik bij mijn oom langs om in zijn grote tuin een plaatsje te zoeken voor die pers van mij, voor als we met pensioen gaan. Dat idee om te gaan sparen en die hydraulische pers te kopen voor als we met pensioen gaan, dat idee is niet van mij afkomstig. Dat kwam van mijn oom die veertig jaar bij de spoorwegen werkte,
slagbomen neerliet en ophaalde, wissels bediende, veertig jaar als seinwachter werkte en zich veertig jaar, net als ik, op niets anders had verheugd dan dat hij de volgende dag weer naar zijn werk ging, dus met pensioen kon hij niet zonder seinhuisje leven, dus kocht hij op een depot een oud seinblok van een opgeheven stationnetje in het grensgebied, bracht dat over naar zijn tuintje, bouwde er een houten huisje en plaatste daar precies zo'n seinblok in als dat hij altijd bediend had en omdat hij onder gepensioneerde vrienden locomotiefbestuurders had, kochten ze op de sloop een klein locomotiefje dat bij de hoogovens kipwagens en lorries had voortgetrokken, een locomotiefje van het merk Ohrenstein & Koppel, ze kochten ook railsjes op de sloop en drie van die lorries en door de oude tuin legden zij een slingerende spoorbaan tussen de bomen en iedere zaterdag en zondag maakten zij het vuur aan in de loc en reden zo met de sik, merk Ohrenstein & Koppel, in het rond en 's middags mochten kinderen mee en 's avonds pakten de heren een pils en zongen en lieten zichzelf half dronken op de platte karretjes rondrijden of ze stonden met zijn allen op de locomotief, die locomotief leek met hen erop op het beeld van de god van de Nijl, een liggende, blote schone jongeling bezaaid met kleinere figuurtjes... Zo ging ik op een keer bij mijn oom langs en zocht ik een plaats waar ook ik die pers van mij zou kunnen neerzetten. Ondertussen was het gaan schemeren en wrong het spoortje zich al met lichten aan door de bochten tussen de appel- en perebomen, mijn oom zat in het seinhuisje en gooide de wissels om, ik zag hoe enthousiast hij was en zoals de loc Ohrenstein & Koppel leek ook mijn oom flink in de olie, hier en daar flitste er een bierkroes op van een aluminiumachtig metaal en ik wandelde daar tussen het gejoel en geschreeuw van de kinderen en pensioentrekkers door en niemand liet zich iets aan mij gelegen liggen en niemand vroeg me of ik soms ook trek in een
slokje had, zozeer was iedereen van de werkelijkheid vervreemd en opgegaan in spelletjes die niets anders waren dan een voortzetting van het werk dat zij hun hele leven lang met plezier hadden gedaan, en ik stapte daar maar wat rond, als Kaïn droeg ik mijn teken op het voorhoofd, en na een uurtje ben ik er maar vandoor gegaan, ik draaide me nog eens om om te zien of er niet iemand was die me riep of vroeg verder te komen, maar