hoorde ik het fijnmalen van mensenbotten, alsof ik daar met de hand schedels en botten in de pers vol gekraakte klassieken tot pulp stond te vermalen, alsof ik zinnen uit de Talmud stond uit te persen: Wij zijn als olijven, pas wanneer we uitgeperst worden, staan wij het beste van ons af. Pas daarna trek ik er het metaaldraad door en bind de baal in zijn stress-situatie met mijn spanner stevig samen om vervolgens de rode terugknop in te drukken, de gepreste boeken willen het metaaldraad doorbreken, maar de stalen boeien blijken sterker, ik zie dan de gespannen borstpartij voor me van een krachtpatser op de kermis en nóg een pietsie lucht in de longen en daar knapt de ketting, maar de baal zit in de stevige omklemming van staaldraad, alles verstilt binnenin als in een urn en ik zet de aldus gedeemoedigde baal naast de andere, ik draai de kanten zo dat ze mij met de reprodukties aankijken. Van de week ben ik met een honderdtal Rembrandts van Rijn begonnen, honderd van dezelfde portretten van de oude meester met zijn zwammige gezicht, het konterfeitsel van een man die door kunst en dronkenschap tot op de laatste drempel van de eeuwigheid is doorgestoten en ik zie de klink van de deur bewegen en een onbekend iemand, die al aan gene zijde van de laatste deur staat, deze opendoen. Ik begin al datzelfde gezicht te krijgen van verrot bladerdeeg, mijn gezicht lijkt wel een gebladderde en bepiste pleemuur, ik begin ook al half dommig te glimlachen en krijg zicht op de wereld aan gene zijde van de menselijke gebeurtenissen en dingen. Zo heb ik elke baal vandaag met het portret van de oude heer Rembrandt van Rijn ingeraamd en stouw ik de trog vol met oud papier en geopende boeken, vandaag heb ik voor het eerst gemerkt dat ik al niet eens in de gaten heb dat ik ook muisjes sta te stouwen en mee te persen, hele nesten muizenfamilies, en wanneer ik nog-blinde muisjes in de pers krijg, dan springt hun moeder ze pardoes na, zij wijkt niet van hun
zijde en moet zo het lot van oud papier en klassieken delen. Niemand zal willen geloven hoeveel muizen er in zo'n kelder zijn, misschien tweehonderd, misschien vijfhonderd, het merendeel van die beestjes, die op zich liever vriendschap sluiten, is blind geboren, maar alle muisjes hebben met mij gemeen dat ze van de letteren leven, het liefst knabbelen ze aan Goethe en Schiller, die in saffiaan gebonden zijn. En zo is mijn kelder steeds vol geknibbel en geknabbel aan de boeken en als de muisjes even vrij zijn, dan zijn ze uitgelaten als jonge katjes, ze kruipen dan langs de rand van de trog en langs de horizontale as, alleen wanneer de wand van de trog door een druk op de groene knop plotseling al het papier, de muisjes incluis, in een fatale stress-situatie prest en het piepen van de muisjes steeds zwakker wordt, dan worden de andere muizen in mijn kelder opeens doodernstig, gaan op hun achterpootjes zitten, zitten als het ware op, en luisteren gespannen naar wat dat voor geluiden zijn, maar omdat muizen iets direct uit hun geheugen verliezen zodra de tegenwoordige tijd passé is, gaan ze daarna gewoon door met hun spelletjes en knauwen ze verder aan de teksten van de boekjes, hoe ouder die zijn, des te beter hun het papier smaakt, net als goed gerijpte kaas of goed opgeslagen wijnen. Ik ben al zo met mijn leven met die muisjes doorverbonden dat ik, ook al spuit ik de hele massa papier met de tuinslang nat, ik spuit grondig, zodat de muizen elke dag doorweekt zijn, alsof ik de kelder even in een bassin dompel, zij toch hun goede humeur bewaren en zelfs op die wasbeurt zitten te spinnen, want daarna kunnen zij elkaar urenlang aflikken en in hun papieren schuilholletjes verwarmen. Soms verlies ik de controle over de muisjes, ik ga in diepe meditatie naar de kroeg om bier te halen, sta daar te dromen aan de toog en als ik dan al mijmerend mijn jas openknoop om te betalen, springt er wel eens een muisje op de toog onder de tapkraan, soms komt er ook een
muis of twee uit mijn broekspijpen rennen, dan krijgen de serveerstertjes het op hun heupen, springen op een stoel, stoppen hun oren dicht en schreeuwen tegen de zoldering alsof het in hun bol geslagen is. En ik sta daar dan maar wat te glimlachen en steek mijn vochtige hand op en vertrek boordevol voorstelling over hoe mijn volgende baaltje eruit zal komen te zien. Zo jaag ik vijfendertig jaar baal na baal in een stress-situatie, zo schrap ik jaar na jaar door, maand na maand en dag na dag totdat wij tweetjes, mijn pers en ik, met pensioen zullen gaan, en dag na dag sleep ik 's avonds boeken in mijn aktentas mee naar huis en mijn woninkje op de tweede verdieping in Praag-Holešovice is met louter boeken volgestouwd, een volle kelder en ook de schuur was niet toereikend meer, mijn keuken is vol, de provisiekamer en ook de wc, alleen de toegang tot het raam en het fornuis bleef vrij, op de wc is maar net plaats genoeg om te kunnen zitten, boven de closetpot beginnen al op een hoogte van één meter vijftig de balken en planken en daarop stapelen zich de boeken tot aan de zoldering, vijf kuub boeken, ik hoef maar één onachtzame beweging te maken bij het gaan zitten, ik hoef maar één keer onachtzaam op te staan, ik hoef me maar even aan een draagbalk te stoten of een halve ton boeken komt naar beneden en verplettert mij met de broek