[Hier rust Vatsyayana (vervolg)]
bent. Schrijf op voor aanstonds: ademen, leven. De supermarkt in het nieuwe beton gaf korting op het bestaan. Vincent las een flard reclame voor een droogrek en raapte een eenmalige aanbieding op van billijke panties. Een vrachtautoband lag in de greppel te midden van plastic dozen die op electriciteit wezen. Gezaghebbers hadden een hijskraan aan de voet verzwaard met blokken beton. De kraan noemde zich cranly en het droogrek nam haast geen plaats in: ideaal voor de moderne behuizing.
Timmy en Tovar scharrelden ongezien. Hoog op de rails reed een zilveren proeftreintje, stopte onder de overkapping en zette zich weer in beweging. De metro was bijna voltooid. Je zag het proefmannetje aan het stuur en het mannetje dat instructies gaf. De grond was omgewoeld bij het station, einden koperdraad staken door plastic zakken naar buiten. Er moest hier van alles te vinden zijn, bruikbare dingen, en dingen van artistieke aard. Een nieuw ontworpen symbool van een fiets wees op een glijbaan voor fietsen vanaf het station: handig voor fietsers. En Vincent luisterde vervuld van kritiek naar de toon waarop een jonge vrouw riep naar de hond die op hem afstormde en hem besprong. Aarzelend, woedend, vragend: haar stem stichtte verwarring. Immuun voor haar schreeuwen duwde de hond zijn kop tegen Vincents benen.
Vincent leidde haar hond bij de halsband haar kant uit. Lang sluik haar woei los op de wind, haar broekspijpen fladderden. Ze droeg een donkerblauw jek. Ze schold in een klagelijk Duits op haar hond, haar stem dun van gemis. Waarom liep ze van Vincent weg? Hij liet haar hond los en hij rende naar haar toe. Haar handen weerden hem af, ze kromde zich in haar verweer.
Wat zocht die vrouw hier, als Duitse?
Ze zou in zo'n flatgebouw wonen om zaken te doen en een hond voor de veiligheid. Haar schelden bleef in zijn oren. Hij legde verband met de schoolklas, hij schreeuwde zijn hersens tot pap, reikte haar de hand, ze was al verdwenen. Er viel een kloof in zijn denken. Klein, lief en aardig en ontvang u uitsluitend in privé-sfeer, niet in het open veld. Vincent floot naar zijn honden.
Ter hoogte van het viaduct onder het station vond hij vaak inktzwammen, brandend wit boven de grond, donkerbruine schilfers op de kap. Eén dag oud en ze droegen een inktzwarte rand aan de rok en de volgende dag dropen ze gitzwarte inkt. Een legende was blijkbaar in omloop gebracht dat plukken nadelig was voor de natuur, want meisjes riepen hem na: paddestoelenjatter. De glimlachende man met de pruik waarschuwde hem dat het was verboden. Verboden door wie, zei Vincent, waarna ze elkaar vijandig ontliepen. Vincent vertelde op school van een land waar je geen paddestoelen mocht plukken omdat Philips er bouwde en niemand snapte iets van zijn verhaal. De steedse natuurminnaars herkenden geen zwam in de raatachtige groeisels voorbij het station en lieten hem ongemoeid op drie achtereenvolgende dagen drie kilo morellen wegdragen van de rommelige grond die ze voedde. Een week later stonden er plastic paaltjes boven het land waarop een zwarte bliksemschicht was geschilderd: geb kabels.
De zomervacantie was gekomen en daarna was van alles gebeurd. Stukken natuur waarvan je dacht zo'n vaart loopt het niet lagen glad als een opgemaakt bed. Vrachtauto's hielden sidderend stil onder grijpers die een helling afgroeven, draaiden hoog opgeladen scherp in een diep spoor: ze joegen de honden uitzinnig blaffend terug. De wandelaars van weleer waren verdwenen, de vijandige pruik, gulle moeders die zich aaneensloten, omringd door hun honden, de tengere danser die vaak met Vincent opliep: ze waren van boord gegaan vóór het zinken.
Hij zou die duitse vrouw terug willen zien, haar aanspreken over dat schreeuwen. Van dichtbij zou ze zo jong niet meer zijn: al vroeg in haar leven vermoeid.
‘Heb je er nooit aan gedacht om een nest te nemen?’ had de danser hem eens gevraagd. ‘Als het mijn honden waren wist ik het wel.’ Hij had licht krulhaar en een nerveuze manier van woorden uitbrengen.
‘Kost dat niet ontzettend veel tijd, een nest?’ had Vincent gevraagd.
‘Ja, tijd...’ De danser greep het naalddunne middel van één van zijn Arabische windhonden die harder dan hazen konden lopen. ‘Wat denk je? Lijkt ze iets dikker? Ik hoop er nog steeds op. En ik dacht van de week dat ik iets voelde.’ Vorig jaar had de danser zijn hond eens zien paren op het goede moment en er was geen vervolg op geweest. ‘Ik dacht dat ze wat meer was gaan eten,’ zei hij. Zijn hond was al elf jaar en als ze een nest kreeg zou hij er één houden en de anderen weggeven of voor een zacht prijsje van de hand doen, want hoe raszuiver het dier ook was, ze telde niet mee omdat de danser haar stamboom kwijt was geraakt.
Deze nerveuze stadsjongen raakte van alles kwijt en bovenal geld. Gokken was de passie die hij verwenste.
‘Gisteravond weer,’ had hij verteld. ‘Toch weer naar Scheveningen geweest. Had ik twee honderd vijf en twintig gulden schoon verdiend en ik stond al in de garderobe, had mijn jas al in mijn hand en toen moest ik toch nog even terug. In een half uur was ik vijfhonderd kwijt. Als ik een middel wist om daar af te komen...’
Hij gooide een stok van zich af, zijn windhonden renden. Auto's reden in de verte voorbij aan de gebouwen waar die