[Solarium (vervolg)]
‘Geen weer om naar huis te fietsen,’ mompelde hij. Pas toen hij weer in de stoel tegenover mij zat waren we allebei terug in dezelfde kamer.
‘U kunt beter hier blijven. Paul zijn kamer is toch leeg.’
‘Goed,’ zei ik. Ik was nieuwsgierig naar die kamer.
‘En misschien komt hij alsnog thuis.’
‘Wie weet.’
‘Er rijden geen bussen meer. Zaterdagavond.’
We dronken de fles leeg en ik herinnerde me mijn whisky. Het werd middernacht, het bleef regenen. Paultje kwam niet opdagen en wij werden langzaamaan dronken. Hent vertelde me over de tri. Wat hij me over mijn broer had verteld was zo goed als niets. ‘Een rustige jongen. Als hij er is merk je het geen eens. Je weet het natuurlijk, dat hij er is, ik zal zeggen, je hoort wel eens wat, maar ik heb er nooit geen last van.’
Zodra hij over de fabriek begon was hij nauwelijks meer te stoppen. ‘Het is een pokkebaan, maar wat moet je dan? Je weet het niet.’ Hent was de tri-man van het galvaniseerbedrijf. In kooien ging de handel - wieldoppen, lijsten, frames voor kinderwagens, keukenstoelen - aan een takel omhoog, en zo de verschillende baden in. ‘Gemeen spul,’ je moest oppassen dat het niet teveel spatte. Maar het was niets, ‘voor bij de tri’. Als je elke twee uur je kartonnetje melk maar kreeg, tegen de dampen. Hij hield me zijn lege glas voor en ik vulde het tot aan de rand.
‘Voorzichtig,’ zei ik, ‘whisky geeft vlekken.’
Hij lachte niet en vertelde verder. De tri-behandeling gebeurde op een speciaal uur. Alles in eén keer. Hent bediende de takel en hij ontleende een zekere trots aan zijn taak, hij was de enige die het dúrfde, leek hij te willen zeggen. Maar als hij klaar was werd hij ‘duizelig’. ‘Dan raak ik buiten mijn eigen, weet u wel. Ik schijn dan wel eens wat te hebben gezegd...’
Hij liet de rest drijven. Wij dronken. Ik zag in gedachten de arbeiders in hun uitgebeten overalls in een kring staan, als padvinders om een kampvuur, als toeschouwers bij een vechtpartij. En in het midden vocht Hent met de geest uit het tri-bad. Hij zwaaide met zijn armen en sprong wild op en neer als een Indiaanse tovenaar, half verstaanbare woorden ophoestend - namen, vloeken, verwensingen.
Zodra hij over de fabriek was begonnen was ik gaan denken aan mijn broertje. Natuurlijk, ook daarvoor, maar toen had ik vooral gedacht aan de vragen die ik kon stellen om meer over hem te weten te komen. En ik had moeite gedaan om hem - in mij - aan te passen aan de tijd die was verstreken zonder dat ik hem had gezien. Hij zwom in mijn whisky, maar zijn gezicht was tien jaar oud. Nog te jong om zoveel te drinken.
Misschien was hij er aardiger op geworden in die jaren... verstandiger. Hij moest door vele fasen zijn gegaan. Maar was hij niet gek geworden? Wat had me dan doen besluiten om naar dit dorp te gaan? Zijn brief, zijn laatste ‘Memorandum’ voor het milennium. Maar ik had het gezien in iets dat er niet stond. Was het er wel? En als het er was, had mijn broertje het er in gelegd?
Wie van ons tweeën?
Hent beschreef hoe het metaal van het ene bad naar het andere werd getakeld, ondergedompeld, weer opgetild. Bij elk bassin schonk hij zijn glas vol, en ik volgde zijn voorbeeld. Vanaf de eerste behandeling bleef Paultje veranderen, maar ik begon met een vals beeld: even moet ik hebben gedacht dat hij volkomen normaal was, doodgezond zoals ik en niets eigenaardigs aan hem te zien. Het was het keerpunt in mijn dronkenschap. Bij elk glas dat ik daarna nog dronk verbleekte hij weer en uiteindelijk werd hij de wittekop die hij was, enkel iets ouder van de drank. Niet veel. Ik was er niet veel mee opgeschoten.
‘Bleek,’ dacht ik - ik zei het bijna. Misschien zei ik het. Maar Hent ging onverstoorbaar door, op naar het tweede bad. Het volgende glas. ‘Verbleekt.’ ‘Uitgeslagen.’ ‘Gebleekt in de chloor.’ ‘Zo kleurloos en zo dun als glas, de dikbuik.’ ‘Een glas melk’ - en toen de whisky op was dronk ik ook dat leeg. Ik werd er ziek van, en Paultje een monster.
In gedachten sprak ik alle namen uit die ik altijd voor me heb moeten houden, de geheime formules, de woorden van taboe. Heeft Hent ze gehoord? Ik weet het niet, ik weet niet of ik iets heb gezegd, of wat.
Het hele proces zal een uur hebben geduurd. Ik denk dat ik de melk dronk, of wat het ook was, toen Hent aan de tri toe was. Ik voelde me zeer dronken en zeer beroerd. Ik strompelde met mijn maag naar de deur van Paultje's kamer. De sherry in mij probeerde door de whisky heen omhoog te komen, en ik was bang dat het zou lukken ook. ‘Ik weet dat het me kapot maakt,’ hoorde ik Hent achter me nog zeggen, maar dat kon een echo zijn in mijn hoofd. Er spookte daar wel meer rond.
De gele cirkel gaf licht. Ik dacht er over daar doorheen te springen. Een andere keer, besloot ik.
Ik opende de deur van een lege kamer.