niets aan hem. Maar ik rook het zodra hij zijn mond open deed. Hij zei alleen ‘Ja?’ - en in dat ene woord zat minstens een hele fles sherry. Hij was waarschijnlijk net iets kleiner dan Berger, en in vergelijking met zijn huisbaas erg tenger gebouwd. De kraag van zijn witte overhemd, dicht tot aan het bovenste knoopje, was ruim genoeg voor twee van zulke nekjes. Hij had slordig krullend haar, dat voornamelijk op zijn voorhoofd leek te groeien, en een klein Chaplin-snorretje. Zijn ogen waren groot achter dikke brilleglazen.
Ook van hem mocht ik wachten, als ik dat wilde, hij had daarstraks al over mij gehoord. Ik betrad nu het gedeelte van Prima Villa dat meer te maken had met mijn broertje dan wat ik die middag had gezien. Ik volgde Hendrik via een brede trap naar de eerste etage, via een smallere naar de tweede. Hoe hoger we kwamen, des te meer scheuren in het behang. Tenslotte begon ook de trap te kraken.
Voordat hij zijn kamer open deed wees Hendrik, hijgend van het klimmen, op de deur tegenover de zijne. Er was een grote cirkel op geschilderd met gele verf die me lichtgevend leek. ‘Daar woont Paul.’
Ik trok met mijn wijsvinger de gele cirkel over in de lucht en vroeg of dat er al lang was.
‘Nee, nou u het zegt.’ Het leek hem niet belangrijk. Ik aarzelde even en volgde hem.
Hendrik's kamer was ingericht als de gemiddelde huiskamer van een Hollands arbeidersgezin. Het wijnrode bankstel was op de televisie gericht. Er was een lage tafel met een stenen blad op goudkleurige pootjes en een eenvoudige houten tafel met drie rechte stoelen. Voor de twee grote kasten was er dan eigenlijk geen ruimte meer: de deuren daarvan konden onmogelijk in hun geheel open en een van de ramen was noodgedwongen voor de helft opgeofferd. Ik zag veel lege flessen en geen enkel boek, wel een rieten mand met tijdschriften, maar geen daarvan lag met de cover omhoog, misschien toeval. In deze kamer waren het eenpersoonsbed en de porceleinen wastafel vreemde, verdwaalde voorwerpen.
Er moest nu een gesprek worden begonnen, er moest bijvoorbeeld koffie komen. En ik was vergeten mijn naam te noemen.
‘U lijkt niet op uw broer,’ zei Hendrik, die daar geen moeite mee had. Zijn stem was zacht, somber, maar de sherry klonk er niet in door. Als Paultje gelijk had kwam dat waarschijnlijk ook pas na meer dan één fles.
‘Nee, dat vinden weinig mensen. Ik heet trouwens Theo.’
‘Hent. Zegt u maar Hent. Dat zegt iedereen.’
De hele avond zouden we elkaars voornamen gebruiken zonder elkaar te tutoyeren. Zo kwam ik maar niet van de indruk af dat er iets niet klopte aan dat gesprek. Zoiets als het bed en de wastafel, zoiets als geleidelijk aan in Paultje's ‘Memoranda’ was geslopen. Zo'n vraag als ‘Bent u getrouwd, Theo?’
Het was donker geworden van het ene moment op het andere. Een duisternis, vond ik, waar dreiging van uitging, en weer wist ik niet precies waarom. Zou mijn broertje om klokslag twaalf uur in de deuropening verschijnen met de blik van de Wilde Jager in zijn lichtgevoelige ogen en een bevlekt slagersmes in zijn hand? Verwachtte ik dat? Zoiets? Hent had twee kleine schemerlampen ontstoken. Hij was nu bezig een fles sherry open te maken. Het was, na een hoop koffie, al te laat geworden om terug te gaan naar Amsterdam. Nee, ik was niet getrouwd.
‘Ik ook niet. Nooit geweest.’ Hij stak een sigaret op en in de vlam van de lucifer kon ik zien dat zijn gezicht een wat dromerige uitdrukking had. Zijn bril had hij al een hele tijd geleden af gezet - sowieso gluurde hij meer over de rand dan door de glazen. Misschien was het gewoon dat: zijn bijziendheid, maar ik had niet de indruk dat hij het nog tegen mij had.
‘Ik kom wel eens bij een dame,’ zei hij. ‘Zij is vroeger getrouwd geweest. Ik niet. Je denkt wel eens... Ze heeft een zoon. Ome Hent, noemt-ie me. Soms ben ik trots op die jongen. Gek is dat. Maar je weet het niet.’
Het begon op volle kracht. Meteen de eerste druppels al kletterden keihard op de ramen, als hagelstenen. Hent stond op, nog steeds verstrooid, nog steeds ergens anders, en schoof de gordijnen dicht, ver achter de kast reikend. Het lawaai van de regen werd gedempt, zoals je een deken over een transistor-radio legt.