[‘&’ of Knapensluimer (vervolg)]
behalve haar, Gonnie, en dan het kind dat zijn naam droeg. Haar naam komt er inderdaad niet op voor, ziet hij nu - en die van het kind ook niet.
‘Die van de kleine ook. Zie je wel?’
Pas nu dringt tot hem door dat hij zojuist, de paraplu nog omlaag, in de condens van zijn moeder's woorden heel even de lichte schim heeft gezien van een klein meisje van een jaar of drie: bleek, doorschijnend, witblond, schuw, en geheel in blauwwit gekleed: blauwe schoentjes, witte sokjes, blauw rokje, wit truitje, blauwe strikjes in het haar - een ‘Maria-kindje’... maar het zonnebrilletje op haar neus heeft een vuurrood montuur. Dan waagt de moeder of hij hem nog kent, de vroeggestorven soldaat.
Een soldaat!
‘Vast niet. Of toch? Het zou kunnen. Je was vier, toen hij stierf. Op een paar maanden na vijf. Reken maar uit. Kijk maar naar de datum.’
Met een laatste ruk gaat de paraplu omhoog. Hij staat nu oog in oog met het portret - een ovaal, porseleinen portret, ietwat verzonken in het centrum van het kruis, dat aan het hoofdeinde van het graf oprijst. De foto is flets, paarsig - afgezet met een ovale gouden lijn. Er loopt diagonaal een barst over. Linksboven ontbreekt een scherf, waardoor een deel van het gezicht is weggevallen: het rechteroor, de rechterslaap...
(.....)
Tot zover kan hij nog iedereen zijn, ‘&’ - of worden. Hij staat daar, aan dat graf - nog helemaal leeg, leeg.
Hoe oud is hij? - 20, schatten we, 20half.
Dat betekent dat hij een verleden heeft - we hebben gezien
dat hij een verleden heeft. En herinneringen. De zwabber. En heeft hij een zwak geheugen voor feiten en indrukken; zijn zijn hersenen vroegtijdig vermolmd door drank of de spuit; blijven zijn herinneringen vaag of worden ze spoedig uitgewist - dan nog kunnen ze hun uitwerking op hem niet hebben gemist: zij hebben zich... verinwendigd. Hij is... het vleesgeworden verleden zelve.
Memini ergo sum.
‘Je me souviens, donc je suis.’
In alle talen...
Zijn wereld... is niet eindeloos. Die grote, vochtige wereld van hem... dat aquarium - we hebben er slechts een hoekje van afgeschot, met een glasplaat, en in dat hoekje onze vis grootgebracht. En als wij die hindernis nu verwijderen,... zal hij dan... de vrijgekomen ruimte binnenzwemmen?... Nee. Onmogelijk. Integendeel.
Tot in lengte van dagen zal hij op precies dezelfde plaats tegen een denkbeeldige glazen tussenwand zijn neus blijven stoten - en rechtsomkeer maken. O, en dan zou hij als vis nog hebben wat hij als mens niet heeft: ‘... verheffenis / op eigen kracht en zinken / door drempels van verdrinken.’
Zijn verleden... is het geamputeerde deel van zijn leven: het plaagt hem... het beheerst hem als jeuk in een afgezet been. En om hem nu... langzamerhand... voelbaar te laten volstromen met verleden, zullen we hem juist een bij uitstek scherp geheugen meegeven - haarscherp. Dat stelt ons misschien in staat hem, al herinnerend, laag voor laag te leren kennen - als een ui: we zullen om hem huilen zonder verdriet te voelen.
Maar waarop dit ragfijne geheugen inhaken zonder het te scheuren?... waarheen het te spinnen om door te dringen tot het onheil van zijn jeugd?... hoe zijn vloek in dit web te vangen? Zijn vloek - waar schuilt zijn vloek?...
Hij is niet erg spraakzaam - hij heeft nog niet gesproken. Zijn vloek... onuitgesproken? Geboren, misschien, zonder stem (het huilen klonk al zo raar) - de tong met het gehemelte vergroeid? (De vader die denkt een achterlijk kind te hebben verwekt - de duivel! de duivel! - en tot godsdienstwaanzin vervalt... Hij is postbode van beroep. Om 8 uur 's morgens gaat hij de deur uit, in uniform - om 10 uur is hij weer terug. Alleen de belangrijkste stukken zijn dan bezorgd - de rest verdwijnt de kelder in: drukwerk, felicitatiekaarten, etc. Hij neemt de bijbel ter hand, en met zijn pet nog op kruipt hij achter de kachel. De moeder - een hard, fries wijf - verbrandt eens per maand de opgespaarde post - samen met afgevallen bladeren of oude kranten. Hun stomme kind pookt met een stok het vuur op, en schroeit zijn wimpers.) Geboren dus... als oor? Met stomheid geslagen alles te moeten aanhoren zonder wederwoord! De woorden