[De vertellingen van een verloren dag (vervolg)]
tanden, en slaagt er niet in zichzelf tot bedaren te brengen, er niet in zich te bevrijden van het beeld dat dit allesverslappende huilen in stand houdt. Dat hij alleen is, en in Nice, op een bed ligt, huilt, en niet op kan houden met huilen, want sigarettenkoker.
Grotesk vervormd door een waas van tranen komt het kamermeisje naderbij. Hoe is ze binnengekomen? Haar hand op zijn schouder. Kan ze iets voor hem doen? Hij schudt heftig het hoofd, verbergt zich in het kussen. En even later, wanneer ze op de rand van het bed zit, in haar schoot. En dan staat er opeens een man voor het bed. Die man knipt een tasje open en haalt een stethoscoop tevoorschijn. Hij wordt beklopt en beluisterd, gezond maar overspannen verklaard, en - blik op fles cognac -, ‘voorzichtig aan met alcohol’. Hij krijgt een recept voor een kalmerend drankje en een slaapmiddel in tabletvorm.
Die nacht heeft hij voor het eerst ervaren hoe het is wanneer je lichaam slaapt terwijl je geest helder blijft. Alsof je gedachten zweven. En de volgende dag hoe het is wanneer je geest slaapt terwijl je lichaam waakt. Alsof je niet werkelijk bestaat.
Hij zit op het hotelterras, niet wetend wat te doen. Weggaan? Bazel, Amsterdam, waarheen? Zijn vierde kopje koffie. Nog een sigaret. - Wel, overspannen dus...
Hij ziet alles - zee, mensen, parasols, vlaggen, verkeer, stoelen, tafels, een kopje -, en alles benauwt hem. Alles, tot het feit toe dat hij ziet en dat hem dat benauwt. Ik ben bang. Waarvoor ben ik bang? Voor alles. Bang voor alles. Bang dus. Ja. Maar is niet alle angst te herleiden tot angst voor de dood? Ja. En dit is de paradox: dat je je uitsluitend van die angst kunt bevrijden door de dood zelf. De dood kan alleen bezworen worden door de dood. - Die gedachte blijft hem door het hoofd spelen, die gedachte wordt, alsof het een wiskundige formule is die antwoord geeft op al zijn vragen, de onvermijdelijke uitkomst van iedere gedachtengang. Die gedachte krijgt de kracht van een besluit, en tenslotte het gezag van een gebod. Je wilt niet langer, zeg je, je bent bang? Je zegt dat je niet langer bang wilt zijn? Wel, je hoeft helemaal niet! Niemand zal je tegenhouden...
Hij ligt op zijn bed, zoekt in het telefoonboek. Een arts die niet de hotelarts mag zijn. Op tafel staat een flesje slaaptabletten. Hij heeft ze geteld. Het zijn er negenentwintig.
‘Neem me niet kwalijk dat ik u stoor, maar ik zit met een probleempje. Mijn naam zult u niet kennen, maar ik ben een Nederlandse romancier, hier in Nice bezig de laatste hand te leggen aan een boek. Ik zal u niet lastig vallen met het thema, dat doet ook niet terzake. De kwestie is deze: ik wil mijn verhaal beëindigen met de dood van mijn protagonist. Suïcide. Slaapmiddelen. En nu is het voor mij van belang zeker te weten dat de dosis die ik hem in mijn boek laat slikken ook werkelijk een dodelijke dosis is. U begrijpt mijn vraag?’
‘Aan welk slaapmiddel had u gedacht?’
‘Phenobarbital. Mijn hoofdpersoon is in het bezit van dertig tabletten phenobarbital van vijftig milligram. Is dat toereikend?’
‘Eén moment, ik zoek het even voor u op...’
Stemmen op de achtergrond, onverstaanbaar. Voetstappen die naderen. Hij houdt zijn adem in.
‘Ik heb het hier. De maximale dosis is tweehonderdvijftig milligram per keer en vijfhonderd milligram per dag. Ik kan u dus geruststellen: uw hoofdpersoon is morgen zo dood als een pier...’
Een wonderlijke kalmte is over hem gekomen. Het is alsof iedere handeling die hij verricht - zonder haast want hij heeft alle tijd - de enig mogelijke is.
Hij belt naar de receptie. Informeert hoe laat de ochtendpostbestelling gewoonlijk plaatsvindt. Tussen acht en negen? Keurig.
Hij schrijft, zich verbazend over de regelmaat van zijn handschrift, een briefje aan de direktie van het hotel. Maakt daarin zijn voornemen kenbaar. Excuseert zich voor het ongemak. De service was prima. Hij is volledig compos mentis. Gelieve te voorkomen dat het kamermeisje mij aantreft. Nabestaanden zijn er niet, voor zover mij bekend. Bijgevoegde cheque moet ruim voldoende zijn voor de rekening plus nog komende kosten.
Hij likt de envelop dicht, loopt de trappen af, koopt bij de receptie een postzegel, zegt dat hij vroeg naar bed gaat en niet gewekt hoeft te worden, gaat naar buiten, post de brief in een bus vlak om de hoek en wijdt een gedachte aan de omweg die deze zal gaan maken.
Terug in zijn kamer staart hij even uit het raam, stelt vast dat het uitzicht hem inmiddels wel bekend is en de neus uitkomt, loopt naar het bed, bukt zich, pakt de fles cognac, giet het staartje in een waterglas en drinkt het op: dat kan geen kwaad meer.
Vervolgens heeft hij met een licht hoofd vanwege de cognac, zijn kamer opgeruimd, en zijn koffer gepakt, zijn paspoort bovenop. Laat men vooral niet denken dat hij niet wist wat hij deed.
Dan vult hij een karaf met water, zet die naast het waterglas op het nachtkastje. Hij pakt de tabletten van tafel, een handjevol. Het lege flesje verhuist naar de prullenmand, zo ook het kalmerende drankje waarvan de verpakking nog onverbroken is. Hij gaat op de rand van het bed zitten. Hardop tellend neemt hij de tabletten in, een voor een, met kleine slokjes water.